ECLI:NL:GHAMS:2016:2112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
23-003601-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtige handelingen zaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2014. De verdachte, geboren in Pakistan en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van ontuchtige handelingen jegens een slachtoffer op 26 maart 2012 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het dwingen van het slachtoffer tot het dulden van ontuchtige handelingen, waarbij de verdachte in een rijdende auto handelingen verrichtte die als ongepast werden beschouwd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 mei 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een veroordeling en een taakstraf van vijftig uren had geëist.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De enige verklaring die als bewijs diende, was die van de aangeefster, maar het hof vond deze verklaring niet voldoende om buiten redelijke twijfel te concluderen dat de verdachte de ontuchtige handelingen had gepleegd. De verklaring van een getuige over de gemoedstoestand van de aangeefster en haar mededelingen aan de verdachte werden als onvoldoende beschouwd.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

parketnummer: 23-003601-14
datum uitspraak: 3 juni 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13/676287-12 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres 1] (Pakistan),
domicilie kiezende aan het adres van zijn raadsman: [adres 2] Amsterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op tijdstippen op 26 maart 2012 te Amsterdam door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte (terwijl hij, verdachte en die [slachtoffer] zich in een rijdende auto bevonden) onverhoeds en onverwacht meermalen over haar linkerbovenbeen gewreven waarna hij, verdachte zijn eigen penis heeft vastgepakt; (artikel 246 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd. Het enige bewijsmiddel waarop de aard van de handelingen die door de verdachte zouden zijn verricht, moet worden aangenomen, is de verklaring van aangeefster. De verdachte ontkent zich aan deze handelingen te hebben schuldig gemaakt. Bij die stand van zaken dienen zekere eisen te worden gesteld aan de inhoud van het ondersteunende bewijs, in het bijzonder ten aanzien van het zelfstandige karakter daarvan. Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige] over de gemoedstoestand van aangeefster kort nadat het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden en over de mededelingen die de aangeefster over de door de verdachte verrichte handelingen aan haar zou hebben gedaan, in deze zaak – mede in het licht van de door de verdachte naar aanleiding van de aangifte afgelegde verklaring – onvoldoende om buiten redelijke twijfel te doen staan dat de verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan die ontuchtige handelingen. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juni 2016.
[........]

[........]

[........]

[........]