ECLI:NL:GHAMS:2016:2107

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
23-005103-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de verkoop van cocaïne vanuit een auto in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van de verkoop van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. De politierechter had een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling. Het gerechtshof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht. De Hoge Raad had eerder de zaak terugverwezen naar het hof na een cassatieberoep van de verdachte. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 mei 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman overwogen. Het hof oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de verkoop van cocaïne, omdat hij als chauffeur had gefungeerd voor de medeverdachte en de auto ter beschikking had gesteld voor de verkoop. Het hof achtte het niet bewezen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte had gehandeld, waardoor hij voor het primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit en het aanwezig hebben van cocaïne. Het hof legde een taakstraf op van 50 uren en 25 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd gekwalificeerd voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

parketnummer: 23-005103-15
datum uitspraak: 18 mei 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 1 december 2015 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-193506-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld voor -kort gezegd- medeplegen van het verkopen van cocaïne en medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 7 juli 2014 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte ter zake van dezelfde feiten veroordeeld tot dezelfde straffen als de politierechter.
De verdachte heeft tegen dat arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 december 2015 het arrest van het gerechtshof vernietigd, en de zaak naar teruggewezen naar dit hof teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen (ECLI:NL:HR:2015:3427).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing door de Hoge Raad, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de, na terugwijzing door de Hoge Raad, in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1 primairhij op of omstreeks 14 september 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam 1], in elk geval aan een persoon, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0.86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 1 subsidiair
[naam 2], althans een ander, op of omstreeks 14 september 2012 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam 1], in elk geval aan een persoon, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0.86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door op te treden als chauffeur voor voornoemde [naam 2], althans een ander, en/of door de door hem, verdachte, bestuurde auto, ter beschikking te stellen voor het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben van genoemde cocaïne;
Feit 2 primairhij op of omstreeks 14 september 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30,92 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 35 pillen MDMA (XTC), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2 subsidiair
[naam 2], althans een ander, op of omstreeks 14 september 2012 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 30,92 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 35 pillen MDMA (XTC), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door op te treden als chauffeur voor voornoemde [naam 2], althans een ander, en/of door de door hem, verdachte, bestuurde auto, ter beschikking te stellen voor het opzettelijk aanwezig hebben van genoemde cocaïne en/of MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1 primair

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 2] (hierna: [naam 2]) drugs aan [naam 1] (hierna: [naam 1]) heeft verkocht, omdat niet gezegd kan worden dat de verdachte een wezenlijke en van de medeplichtigheid te onderscheiden bijdrage heeft geleverd aan dit delict. Hij wordt van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van dit feit vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair[naam 2] op 14 september 2012 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht aan [naam 1] 0,86 gram van een materiaal bevattende cocaïne, tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft door op te treden als chauffeur voor voornoemde [naam 2] en door de door hem, verdachte, bestuurde auto, ter beschikking te stellen voor het opzettelijk verkopen van genoemde cocaïne;
Feit 2 primairhij op 14 september 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 30,72 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere overweging ten aanzien van de bewezenverklaring

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij gewezen op de verklaring van de verdachte die samengevat inhoudt dat [naam 2] aan de verdachte heeft gevraagd om bij ‘iemand’ (naar later bleek: [naam 1]) langs te gaan om hem op te halen, maar dat de verdachte niet wist dat er drugs aanwezig waren in de auto die hij bestuurde en er drugs aan [naam 1] zouden worden verkocht. Deze onder 1 ten laste gelegde verkoop van een wikkel cocaïne in de auto aan [naam 1] door de bijrijder [naam 2], is de verdachte geheel ontgaan, onder meer omdat hij op dat moment een telefoongesprek voerde met zijn vriendin.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de passages van de verklaringen van de verdachte waarop de raadsman heeft gewezen ongeloofwaardig. Dat de verdachte niet heeft gezien of anderszins bemerkt heeft dat direct naast hem in de auto tussen [naam 2] en [naam 1] drugs werd verhandeld acht het hof op zichzelf al onaannemelijk. Ook is niet aannemelijk dat [naam 2], van wie gevoeglijk kan worden aangenomen dat hij de voor de verkoop noodzakelijke voorraad in het gesloten dashboardkastje en in het portier aan zijn kant heeft neergelegd, dit gedaan heeft zonder dat de verdachte hier op enigerlei wijze kennis van heeft gehad. Het ongeloofwaardige karakter van genoemde passages wordt versterkt door het feit dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat met [naam 1] een gezellig praatje is gemaakt en dat zij naar de kroeg zouden gaan. Deze laatste verklaring strookt evident niet met de verklaring van [naam 1], inhoudende dat hij om geen andere reden in de auto plaatsnam dan om cocaïne te kopen. Het hof ziet geen reden om aan de verklaring van [naam 1] te twijfelen. Daarbij komt dat de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij slechts veronderstelde dat [naam 1] mee zou gaan naar de kroeg, maar dat hij geen gesprek met [naam 2] heeft opgevangen. De verdachte is met andere woorden niet consistent als het gaat om de lezingen die hij presenteert. Het hof schuift de door de raadsman bedoelde passages uit de verklaringen van de verdachte dan ook terzijde.
Voorts overweegt het hof nog het volgende.
De brigadier van politie [brigadier] beschrijft in zijn proces-verbaal van 15 september 2012 dat hem ambtshalve bekend is dat in drukke horecagebieden in Amsterdam, zoals stadsdeel De Pijp, veelvuldig cocaïne wordt verkocht aan individuele bezoekers van horecagelegenheden, op een wijze waarbij na telefonisch contact tussen de dealer en de koper, de dealer in een personenauto naar de koper rijdt. Dan stapt de koper als passagier in de auto. Daarna wordt er 20-50 meter met de personenauto gereden met de koper als passagier, naar het hof begrijpt: om betrapping te bemoeilijken. De handel in verdovende middelen vindt op dat moment plaats in de personenauto. Daarna stapt de koper uit en gaan koper en dealer ieder huns weegs. Het gaat daarbij volgens Bijma om cocaïne die voor onmiddellijke consumptie gereed is en vaak is verpakt in wikkels waarin een gram of een halve gram zit. Wikkels met het logo ‘Snow Seal’ worden veel gebruikt, terwijl voor een gram in de uitgaansscene doorgaans 50 tot 70 euro wordt betaald.
De omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden passen in deze handelswijze. Immers, de verdachte en [naam 2] worden voor het eerst in hun auto gesignaleerd in de Eerste van Der Helststraat, gelegen – zo is van algemene bekendheid – in voornoemd stadsdeel. [naam 1], die [naam 2] kende van een eerdere ontmoeting bij het Leidseplein waarbij laatstgenoemde [naam 1] duidelijk maakte dat hij bij hem – [naam 2] – cocaïne kon kopen, belde [naam 2] omstreeks 21.00 uur om cocaïne te kopen, waarna de verdachte met [naam 2] naar [naam 1] is toegereden en de cocaïneverkoop tussen [naam 1] en [naam 2] in de auto heeft plaatshad. Daarbij is een bedrag van 50 euro betaald en een envelopje met het opschrift ‘Snow Seals’ aan [naam 1] overhandigd. Opvallend is dat de verdachte heeft toegegeven dat [naam 1] ongeveer 20 meter in de auto is meegereden. In de passagiersdeur van de auto lagen bovendien in totaal 6 wikkels met cocaïne (3 met een gemiddeld gewicht van 0,44 gram en 3 met een gemiddeld gewicht van 0,91 gram) – klaarblijkelijk – ter directe verkoop aan toekomstige klanten en in het dashboardkastje lagen twee pakketjes met ieder 20 wikkels cocaïne (een pakketje met wikkels met een gemiddeld gewicht van 0,44 gram en een pakketje met wikkels met een gemiddeld gewicht van 0,89 gram) die het hof als handelsvoorraad aanmerkt. Alle in de auto aangetroffen wikkels hadden als opschrift ‘Snow Seals’. Onder [naam 2] is bovendien een aanzienlijk contact geldbedrag in beslag genomen, van € 996,25.
De uiterlijke verschijningsvorm van deze feiten en omstandigheden wijst naar het oordeel van het hof zozeer op gecoördineerde cocaïneverkoop op de door brigadier Bijma beschreven wijze, dat het hof bewezen acht dat verdachte en [naam 2] opzettelijk met dergelijke verkoop bezig waren en zij derhalve beiden op de hoogte waren van het aanwezig zijn van de voor verhandeling bestemde drugs in de auto. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte voor bedoelde feiten en omstandigheden geen plausibele verklaring heeft gegeven. Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte wijst het hof er in het bijzonder op dat het de verdachte is geweest die naar aanleiding van het telefonisch contact tussen [naam 1] en [naam 2], op aanwijzing van [naam 2] richting [naam 1] is gereden en de verkoop plaatsvond in de auto die hij, verdachte, had geleend van zijn vriendin. Gelet op dit voorgaande staat voor het hof buiten redelijke twijfel dat de verdachte zodanige macht over de cocaïne kon uitoefenen dat hij geacht kan worden deze waar aanwezig te hebben gehad én dat hij hierin nauwe en bewust heeft samengewerkt met [naam 2]. Ook staat voor het hof vast dat de verdachte aan de verkoop van de wikkel cocaïne aan [naam 1] opzettelijk medeplichtig is geweest op de in de bewezenverklaring omschreven wijze.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het hebben van een handelshoeveelheid harddrugs, en daarnaast heeft hij de verkoop van die drugs gefaciliteerd door zijn medeverdachte naar de afnemer te rijden en zijn auto voor de verkoop ter beschikking te stellen. Verdovende middelen brengen de gezondheid van gebruikers ernstige schade toe. Daarnaast heeft de handel in drugs een corrumperende werking doordat er grote geldbedragen in omgaan. Bovendien gaan de verkoop en het gebruik van drugs veelal gepaard met overlast en verstoring van de openbare orde, zeker in gevallen als het onderhavige waarin de verkoop plaatsvond te midden van het openbare leven.
Een straf van niet geringe zwaarte en duur acht het hof dan ook op zijn plaats. Gelet op de tijd die sinds de bewezen feiten is verstreken en teneinde niet te zeer uit de pas te lopen met de straf die de medeverdachte heeft gekregen, te weten een taakstraf van 60 uur, zal het hof een taakstraf van een relatief beperkte duur opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W. Moors, mr. E. de Greeve en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 mei 2016.
=[........]
.