In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-vriendin, gepleegd op 30 november 2013 te Den Burg, gemeente Texel. De politierechter had een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 april 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De verdachte had betoogd dat hij geen opzet had op het toebrengen van pijn of letsel. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte met kracht zijn ex-vriendin bij haar arm en keel heeft vastgepakt, wat heeft geleid tot letsel en pijn. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat zijn handelen schadelijk zou zijn voor zijn ex-vriendin.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur, met dezelfde proeftijd. De vordering van de benadeelde partij is opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.