ECLI:NL:GHAMS:2016:2076

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
200.177.033/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over schending van geheimhouding en onzorgvuldig handelen

In deze zaak heeft klager, een schuldenaar, een klacht ingediend tegen een aantal gerechtsdeurwaarders die betrokken waren bij de behandeling van zijn dossier. De klacht betreft de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders hun taken hebben uitgevoerd, met name in relatie tot de geheimhouding van klagers persoonsgegevens. Klager had eerder een verzoek ingediend bij de gemeente om zijn persoonsgegevens geheim te houden, wat op 30 december 2008 is gehonoreerd. De gerechtsdeurwaarders hebben echter in verschillende exploten adresgegevens van klager vermeld, ondanks deze geheimhouding. Het hof heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de bestreden beslissing van de kamer vernietigd. Het hof legde aan een van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op, terwijl de klacht voor het overige ongegrond werd verklaard. De zaak is behandeld op 18 februari 2016, waarbij klager en de gerechtsdeurwaarders aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders in strijd met de geheimhouding hebben gehandeld, maar dat de privacy van klager niet wezenlijk is geschonden omdat de opdrachtgever al op de hoogte was van klagers adres. De gerechtsdeurwaarders hebben ook niet tijdig de exploten van beslag betekend, wat in strijd is met de wettelijke termijn. De gegrond verklaarde klachtonderdelen leidden tot de oplegging van een maatregel, maar de ernst van het handelen was relatief gering, wat invloed had op de beslissing.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.177.033/01 GDW
nummer eerste aanleg : 732.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 mei 2016
inzake
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
1. [gerechtsdeurwaarder] ,
2. [gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarders te [plaats] ,
3. [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] ,
4. [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] ,
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 18 september 2015 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 11 augustus 2015, verzonden op 20 augustus 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:147). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) gedeeltelijk gegrond verklaard en afgezien van het opleggen van een maatregel.
1.2.
Door klager zijn de aanvullende gronden van het hoger beroep, met bijlagen, ingediend, ter griffie van het hof ontvangen op 14 oktober 2015.
1.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 6 november 2015 een verweerschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2016. Klager en gerechtsdeurwaarder sub 1, die ook gerechtsdeurwaarders sub 2, 3 en 4 vertegenwoordigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarders behandelen op hun kantoor een dossier waarin klager schuldenaar is. De klacht van klager heeft betrekking op de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders aan hun opdracht uitvoering hebben gegeven.
3.2.2.
Klager heeft de gemeente [gemeente] verzocht om geheimhouding van zijn persoonsgegevens voor derden, welk verzoek per 30 december 2008 is gehonoreerd.

4.Standpunt van klager

De klacht van klager houdt het volgende in:
4.1.
Gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] heeft in het exploot van dagvaarding van 4 mei 2012 adresgegevens van klager vermeld, terwijl deze gegevens geheim zijn.
4.2.
Gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] heeft adresgegevens van klager vermeld in het exploot van 23 november 2012 tot betekening van het vonnis, terwijl deze gegevens geheim zijn.
4.3.
Gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] heeft
a. adresgegevens van klager vermeld in het hierna te noemen exploot van 21 februari 2013, terwijl deze gegevens geheim zijn;
b. in strijd met het bepaalde in artikel 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) eerst bij exploot van 21 februari 2013 aan klager betekend een proces-verbaal van een op 14 januari 2013 ten laste van klager gelegd beslag onder een derde;
c. in strijd met het bepaalde in artikel 475i Rv eerst bij exploot van 23 mei 2014 aan klager betekend een proces-verbaal van een op 13 mei 2014 ten laste van klager gelegd beslag onder een derde;
4.4.
De gerechtsdeurwaarders hebben zonder toestemming van klager vertrouwelijke stukken van klager en zijn echtgenote toegestuurd aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders;
4.5.
De gerechtsdeurwaarders hebben onvoldoende uitvoering gegeven aan het verzoek van klager hem inzage te geven in zijn door het gerechtsdeurwaarderskantoor verwerkte persoonsgegevens.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

6.1.
Niet in geschil is dat het adres van klager reeds sinds 30 december 2008 onder de geheimhouding valt. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat het adres van klager weliswaar in strijd met die geheimhouding is vermeld in de door hen uitgebrachte exploten, maar dat de privacy van klager daardoor niet is geschonden. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders was reeds in 2006 bekend met het adres van klager en twee van de exploten, te weten de betekening van het ten nadele van klager gewezen vonnis en de betekening van het ten laste van klager gelegd derdenbeslag, waren uitsluitend aan klager gericht, waardoor de privacy van klager voldoende was gewaarborgd, aldus de gerechtsdeurwaarders. Zij hebben daaraan toegevoegd dat na april 2013 naar aanleiding van een aanbeveling van de KBvG de werkwijze op het kantoor is aangepast en in dergelijke gevallen alleen nog de plaatsnaam wordt genoemd. Dit een en ander kan echter niet afdoen aan het feit dat de gerechtsdeurwaarders ter zake onjuist hebben gehandeld. De onderdelen 4.1, 4.2 en 4.3.a van de klacht zijn derhalve gegrond.
6.2.
Op grond van artikel 475i Rv is de gerechtsdeurwaarder verplicht om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde te (doen) betekenen. Vast staat dat de exploten van de op 14 januari 2013 en 13 mei 2014 gelegde derdenbeslagen niet binnen deze in de wet gestelde termijn aan klager zijn betekend. De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarders, zoals zij hebben aangevoerd, voor het betekenen van het beslag van 14 januari 2013 onderzoek moesten verrichten naar een mogelijk faillissement van klager (dat uiteindelijk al in 2007 omgezet bleek te zijn naar een schuldsaneringsregeling en in 2008 zonder schone lei was beëindigd), waardoor betekening van het proces-verbaal niet binnen de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden, biedt geen rechtvaardiging voor een termijnoverschrijding. Van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag immers worden verwacht dat hij dergelijke onderzoeken voorafgaand aan de beslaglegging verricht en niet daarna. Ook het feit dat vertraging is opgelopen doordat de beslagleggende gerechtsdeurwaarders in respectievelijk Delft en Veenendaal het uitgebrachte exploot per post naar de gerechtsdeurwaarders hebben gestuurd, doet aan de laakbaarheid van het handelen niet af. Aan wettelijk voorgeschreven termijnen dient nu eenmaal strikt de hand te worden gehouden. De klachtonderdelen 4.3 b en c zijn dus eveneens gegrond.
6.3.
Ten aanzien van de vraag of de gerechtsdeurwaarders hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden overweegt het hof het volgende. Klager heeft dienaangaande aangevoerd dat hij bij brief van 10 juni 2013 gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de gerechtsdeurwaarders om ter vaststelling van de beslagvrije voet zijn financiële gegevens te verstrekken. Volgens klager hebben de gerechtsdeurwaarders vervolgens zonder zijn toestemming en in strijd met hun geheimhoudingsplicht deze vertrouwelijke stukken, zoals inkomensspecificaties van hem en zijn partner, bankafschriften en stukken met betrekking tot woonlasten, ter beschikking gesteld aan hun opdrachtgever. In dit betoog kan klager niet worden gevolgd. In hun brief van 5 juni 2013 hebben de gerechtsdeurwaarders niet alleen gevraagd naar de financiële gegevens van klager ter vaststelling van de beslagvrije voet, maar ook ten behoeve van een met klager te treffen betalingsregeling. Weliswaar heeft klager in zijn brief van 10 juni 2013 aan de gerechtsdeurwaarders geschreven dat hij de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 475g Rv informeert omtrent zijn bronnen van inkomsten, maar in die brief heeft hij ook om een akkoord tegen finale kwijting gevraagd. Dit blijkt niet alleen uit de strekking van die brief, maar ook uit het bij die brief gevoegde formulier artikel 475g Rv, waarop klager onder punt 21 heeft ingevuld: “
15% van de vordering excl. rente tegen finale kwijting. Zie bijlage brief”.Gelet op dit verzoek om kwijtschelding van het overgrote deel van de vordering acht het hof het niet onredelijk dat de schuldeiser ter beoordeling van dat verzoek de beschikking heeft gekregen over stukken waaruit de financiële positie van klager blijkt. In de gegeven omstandigheden is het derhalve niet laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders de financiële gegevens van klager en zijn echtgenote aan hun opdrachtgever hebben doen toekomen. Klachtonderdeel 4.4. is ongegrond.
6.4.
Het hof is voorts van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij naar behoren uitvoering hebben gegeven aan het verzoek van klager om verstrekking van en/of inzage in de van hem verwerkte gegevens. Voor zover klager beoogt te stellen dat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 10 van de Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens verplicht zijn hem inzage te verschaffen in alle tot zijn dossier behorende stukken, dan faalt deze stelling. Klager miskent hiermee immers dat gelet op het bepaalde in lid 2 van voornoemd artikel deze verplichting niet geldt indien gewichtige belangen van anderen, de gerechtsdeurwaarder daaronder begrepen, zich tegen de verstrekking verzetten. Het kan de gerechtsdeurwaarders daarom niet worden verweten dat zij geweigerd hebben vertrouwelijke correspondentie tussen hen en de opdrachtgever aan klager te verstrekken, ook al komt de naam van klager daarin voor. Ook klachtonderdeel 4.5 is ongegrond.
6.5.
De gegrond verklaarde klachtonderdelen 4.1, 4.2 en 4.3.a geven het hof, gelet op de betrekkelijk geringe ernst van dit handelen, op zichzelf geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel. Bij dat oordeel is meegewogen dat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders optrad voor de voormalige advocaat van klager, die reeds sinds 2006 op de hoogte was van het adres van klager. Bovendien hanteerde klager in zijn eigen correspondentie het ‘geheime’ adres dat in de desbetreffende exploten was vermeld. Ten slotte is nog van belang dat de exploten van betekening van het vonnis en van betekening van de beslagen uitsluitend onder ogen van klager zijn gekomen en derden daarvan dus niet op de hoogte zijn gebracht. Ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] komt daar echter nog het herhaalde onzorgvuldige handelen van de gegrond verklaarde klachtenonderdelen 4.3 b en c bij. Tezamen nopen die gegronde klachtonderdelen wel tot het opleggen van een maatregel. Het hof acht daarom oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] op onderdeel 4.1 gegrond;
- verklaart de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] op onderdeel 4.2 gegrond;
- verklaart de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] op onderdeel 4.3 gegrond;
- legt aan gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] de maatregel op van berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2016 door de rolraadsheer.