ECLI:NL:GHAMS:2016:2075

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
200.177.740/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onzorgvuldig handelen bij testament en declaratie

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen notaris [notaris] vanwege vermeend onzorgvuldig en partijdig handelen bij het opmaken van het testament van [A]. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet alleen onzorgvuldig heeft gehandeld, maar ook dat zijn declaratie onvoldoende gespecificeerd is en dat de in rekening gebrachte bedragen niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden. De kamer voor het notariaat heeft de klacht gegrond verklaard en de notaris berispt. Het hof bevestigt deze beslissing.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Klaagster was gehuwd met [A], die op 13 oktober 2010 overleed. In zijn testament, opgemaakt door de notaris, werd klaagster uitgesloten als erfgenaam. Na het overlijden van [A] ontstond er een geschil over de verdeling van de nalatenschap, waarbij klaagster en de kinderen van [A] betrokken waren. De notaris heeft in zijn rol als executeur de nalatenschap afgehandeld, maar klaagster stelt dat hij daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld.

Het hof oordeelt dat de notaris bij het opmaken van het testament onzorgvuldig heeft gehandeld door onduidelijke formuleringen te gebruiken, wat heeft geleid tot een geschil tussen de erfgenamen. Ook zijn uitlatingen in een brief aan de erfgenamen zijn in strijd met zijn geheimhoudingsplicht. De notaris heeft bovendien niet adequaat gereageerd op de bezwaren van klaagster en heeft zijn declaratie onvoldoende gespecificeerd. Het hof concludeert dat de maatregel van berisping passend is, gezien de ernst van de tekortkomingen van de notaris.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.177.740/01 NOT
nummer eerste aanleg : 15-03
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 31 mei 2016
inzake
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.H. Lusseveld, advocaat te Leusden,
tegen
[klaagster] ,
wonend te [plaats] ),
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde] , wonend te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 1 oktober 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 2 september 2015 (ECLI:NL:TNORDHA:2015:27). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) tegen de notaris op alle onderdelen gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klaagster heeft op 4 november 2015 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2016. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, en klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota, met daaraan een bijlage gehecht.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klaagster is gehuwd geweest met [A] (verder: [A] ). Uit dit huwelijk is een dochter, [X] , geboren. Uit een eerder huwelijk van [A] zijn twee kinderen geboren, [Y] en [Z] .
3.2.2.
Klaagster en [A] waren gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden inhoudende de wettelijke gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 25 augustus 2010 heeft de rechtbank Dordrecht tussen klaagster en [A] de echtscheiding uitgesproken. Hierbij is partijen gelast ten overstaan van de notaris over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.2.3.
De notaris heeft op 16 september 2010 een testament van [A] verleden. In dit testament heeft [A] aan [Y] en [Z] elk een bedrag in contanten gelijk aan hun legitieme portie gelegateerd, [X] tot enige erfgenaam van zijn nalatenschap benoemd en
[executeur] tot executeur (verder: de executeur) benoemd. Verder heeft [A] klaagster als erfgenaam uitgesloten. In het testament is hierover het volgende opgenomen:
“Ik sluit [klaagster] , geboren te [plaats] op dertien augustus negentienhonderd vijfenvijftig, met wie ik thans nog gehuwd ben, uitdrukkelijk uit als erfgename, waardoor zij niets uit mijn nalatenschap zal verkrijgen (direct dan wel indirect via mijn afstammelingen).”
3.2.4.
[A] is op 13 oktober 2010 overleden. Doordat de echtscheidingsbeschikking van
25 augustus 2010 nog niet in de registers van de burgerlijke stand was ingeschreven, is het huwelijk tussen klaagster en [A] door diens overlijden ontbonden.
3.2.5.
De executeur heeft de notaris opdracht gegeven om de nalatenschap van [A] af te wikkelen. De notaris heeft een verklaring van executele verleden en concepten van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de nalatenschap opgesteld dan wel laten opstellen. Verder heeft de notaris de aangifte erfbelasting verzorgd.
3.2.6.
Op 25 mei 2012 is [X] overleden. [X] heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt zodat klaagster, [Y] en [Z] als wettelijke erfgenamen tot de nalatenschap van [X] zijn gerechtigd.
3.2.7.
Bij beschikking van 27 juni 2012 is aan de executeur ontslag verleend als executeur in de nalatenschap van [A] . Deze procedure was door [X] gestart. De kantonrechter heeft tevens een opvolgend executeur benoemd.
3.2.8.
De notaris heeft op 20 september 2012 de in de nalatenschap van [A] verrichte notariële werkzaamheden aan de erfgenamen van [X] gedeclareerd. Hierbij is € 1.250,- aan “honorarium met betrekking tot het opstellen van de voorlopig boedelbeschrijving en de aangifte erfbelasting in de nalatenschap van [A] “ en € 1.500,- aan “honorarium met betrekking tot het voeren van overleg met de executeur en advocate [advocate] , bestuderen van literatuur, met afronding naar beneden 10 uren ad € 150,--“, exclusief BTW, in rekening gebracht. Bij deze declaratie is geen urenspecificatie gevoegd.
3.2.9.
Bij e-mail van 6 december 2012 heeft de notaris aan de opvolgend executeur onder meer het volgende medegedeeld:
“De nalatenschap is door de voormalige executeur en ons kantoor geheel volgens de regels der kunst behandeld. Het bleek echter onmogelijk om met de ex-echtgenote [klaagster] ook maar een stap verder te komen. Deze dame heeft alles wat zij maar kon tegenhouden tegengehouden, zij heeft de executeur het werk onmogelijk gemaakt, zij heeft zelfs haar eigen (nu helaas overleden) dochter laten vallen en is een brok wantrouwen tegenover alles en iedereen.”
3.2.10.
In zijn brief van 29 augustus 2013 bericht de notaris [Y] en [Z] onder meer het volgende:
“U heeft mij verzocht mijn visie te geven op de bedoeling van uw vader zoals vastgelegd in zijn laatste testament.
Ik heb uw vader bij zijn leven goed gekend, zowel in de zakelijke als in de privésfeer. Uw vader heeft mij enorm veel informatie toevertrouwd, met name m.b.t. de houding van [klaagster] tijdens huwelijk en gedurende de echtscheiding. Uit hoofd van mijn ambtsgeheim kan ik daar nu verder niet op ingaan.
Ik kan u wel melden dat het de uitdrukkelijke wens van uw vader is geweest dat [klaagster] niet van zijn bezit na overlijden zou verkrijgen. In dit kader is in zijn testament hiervoor een clausule opgenomen op grond waarvan het bezit van uw vader niet via dochter [X] zou doorvererven naar [klaagster] . Deze clausule moet worden gelezen als een zogenaamde tweetrapsmaking op grond waarvan het restant van het erfdeel van [X] niet toekomt aan [klaagster] maar aan de andere kinderen van de heer [A] .
Uw vader wilde op dat moment de akte snel getekend hebben waardoor er niet de tijd was op een ingewikkeld tweetrapstestament op te stellen maar is gekozen voor bovengenoemde oplossing.”
3.2.11.
In een door [Y] en [Z] tegen klaagster (en de opvolgend executeur) aangespannen procedure heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 juli 2014 onder meer overwogen dat de onder 3.2.3. aan het slot weergegeven passage in het testament van [A] niet als een rechtsgeldige tweetrapsmaking kan worden opgevat.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris het volgende.
i. De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld bij het opmaken van het testament van [A] van 16 september 2010.
ii. De notaris heeft uitlatingen gedaan die in strijd zijn met zijn geheimhoudingsplicht dan wel met de eer en waardigheid van het notarisambt.
iii. De notaris heeft uitlatingen gedaan en/of handelingen verricht waaruit zijn partijdigheid blijkt. In elk geval heeft de notaris hierdoor de schijn van partijdigheid gewekt.
iv. De declaratie van de notaris is onvoldoende gespecificeerd en de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen staat niet in verhouding tot de door de notaris verrichte werkzaamheden.
Ad i. Na het overlijden van [X] is tussen klaagster enerzijds en [Y] en [Z] anderzijds een geschil gerezen over de gevolgen van het testament van [A] , waarbij [Y] en [Z] het standpunt innamen dat de passage in het testament over de uitsluiting van klaagster als erfgenaam een zogenaamde tweetrapsmaking inhield. Volgens klaagster is sprake van een verboden making omdat [A] in zijn testament niet alleen over zijn nalatenschap maar ook over de nalatenschap van [X] heeft beschikt. In elk geval heeft de notaris onduidelijkheid geschapen door een dergelijke passage in het testament van [A] op te nemen.
Ad ii. De mededeling van de notaris in zijn brief van 29 augustus 2013 dat [A] hem enorm veel heeft toevertrouwd over de gedragingen van klaagster tijdens huwelijk en gedurende de echtscheiding is een schending van zijn geheimhoudingsplicht.
Ad iii. De executeur had niet de bevoegdheid om de notaris opdracht te geven de beschrijving en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ter hand te nemen. Dit was aan de deelgerechtigden in deze gemeenschap, klaagster en [X] . De notaris heeft deze opdracht daarom ten onrechte aangenomen. Daarnaast heeft klaagster in november 2010 in een gesprek met de notaris laten weten dat [A] en zij, in het bijzijn van [X] , op 10 oktober 2010 reeds overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Klaagster heeft toen een door [A] handgeschreven papiertje overhandigd aan de notaris waaruit dit bleek. Verder is aan de notaris kenbaar gemaakt dat [X] het kort voor zijn overlijden door [A] aangekochte appartement wenste te behouden om het zelf te gaan bewonen. Desondanks heeft de notaris tweemaal een concept van een vaststellingsovereenkomst opgesteld dan wel laten opstellen waarbij aan het voorgaande (volledig) voorbij werd gegaan. Verder zijn de uitlatingen van de notaris in zijn e-mail van 6 december 2012 aan de opvolgend executeur ongefundeerd en onjuist, maar bovenal onnodig grievend en een notaris onwaardig.
Ad iv. Het is klaagster onduidelijk op welke wijze de notaris zijn honorarium heeft berekend en welke werkzaamheden hij precies heeft verricht nu elke (uren)specificatie daarvan ontbreekt. Klaagster heeft nooit een boedelbeschrijving van de notaris ontvangen. Klaagster heeft verder toegelicht welke fouten en onjuistheden de door de notaris ingevulde aangifte erfbelasting volgens haar bevat.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel i.
6.1.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer dat - kort gezegd - erop neerkomt dat de notaris bij het opmaken van het testament van [A] van 16 september 2010 onzorgvuldig heeft gehandeld door in dit testament de bewuste passage over de uitsluiting van klaagster als erfgenaam, waarmee hij naar zijn zeggen een tweetrapsmaking beoogde op te nemen, op deze wijze te formuleren. De passage is immers onduidelijk wat betreft de bedoeling en de rechtsgevolgen, terwijl een tweetrapsmaking eenvoudig op ondubbelzinnig wijze had kunnen worden geformuleerd. Hieraan voegt het hof toe dat de notaris met de gebruikte formulering het risico heeft genomen dat tussen klaagster en [Y] en [Z] een geschil zou kunnen ontstaan over de vraag in hoeverre klaagster als erfgenaam van [X] aanspraak kan maken op het door [X] van [A] geërfde vermogen in het geval [X] zou overlijden. Dat de inhoud van het testament conform de wens van [A] is opgesteld, dit testament een tijdelijke oplossing was - in de lunchpauze van de notaris ‘stante pede’, zoals de notaris dat heeft verwoord, opgesteld en gepasseerd - en de wensen van [A] nog nader moesten worden uitgewerkt, zoals de notaris heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht gegrond verklaard.
Klachtonderdeel ii.
6.2.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris met zijn opmerkingen in de brief van
29 augustus 2013 de suggestie heeft gewekt dat hij meer wist over de relatie tussen [A] en klaagster door hetgeen [A] hem had toevertrouwd en dat deze opmerkingen in strijd zijn met de op hem rustende geheimhoudingsplicht. Uit deze brief blijkt dat [Y] en [Z] de notaris hadden gevraagd om zijn visie te geven op de bedoeling van [A] zoals vastgelegd in het testament van 16 september 2010. De notaris had naar het oordeel van het hof moeten volstaan met de enkele beantwoording van die vraag. De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht gegrond verklaard.
Klachtonderdeel iii.
6.3.
Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen [A] en haar, in het bijzijn van [X] , op 10 oktober 2010 overeenstemming is bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De notaris heeft op de zitting in hoger beroep aangevoerd dat het door klaagster overgelegde handgeschreven papiertje een vodje betreft dat niet door [A] en klaagster is ondertekend, zodat de juridische geldigheid ervan ontbreekt. De notaris herinnert zich niet of hij bij [X] en klaagster heeft nagevraagd of zij het eens waren over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
6.4.
Voor de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en dus ook afwikkeling van de nalatenschap van [A] was van wezenlijk belang om te weten of tussen de deelgenoten (of hun erfgenamen) inderdaad overeenstemming bestond over de verdeling. Het hof is daarom van oordeel dat de notaris bij [X] en klaagster daarnaar had moeten informeren. Dat de notaris dat niet heeft gedaan, maar deze kwestie aan de executeur en diens advocate heeft overgelaten waarbij andersluidende verdelingsconcepten ter ondertekening aan [X] en klaagster zijn voorgelegd, acht het hof - zeker gelet op het door klaagster overgelegde handgeschreven papiertje en de overgelegde brief van [X] aan de executeur (bijlagen 8 en 9 bij het klaagschrift) - onbegrijpelijk. Hij had daarbij ook niet mogen oordelen dat het enkele feit dat de overeenstemming van [A] en klaagster over de verdeling, waarop klaagster zich beriep, op een niet-ondertekend handgeschreven papiertje was vastgelegd, leidde tot de juridische ongeldigheid daarvan. Van een notaris mag worden verwacht dat hij ervan op de hoogte is dat in een geval als het onderhavige de verdeling vormvrij kan geschieden. Het voorgaande geldt te meer nu de notaris ter gelegenheid van de tussen [A] en klaagster uitgesproken echtscheiding was benoemd tot de notaris ten overstaan van wie zij de verdeling moesten regelen.
6.5.
Verder is het hof van oordeel dat de notaris zich had dienen te onthouden van uitlatingen zoals gedaan in zijn e-mail van 6 december 2012 aan de opvolgend executeur. Een notaris dient zich op een zakelijke en correcte wijze uit te laten. Ook dit klachtonderdeel is door de kamer terecht gegrond verklaard.
Klachtonderdeel iv.
6.6.
Nu iedere verdere toelichting alsook een urenspecificatie bij de declaratie van de notaris ontbreekt, is deze declaratie inderdaad onvoldoende gespecificeerd. De stelling van de notaris dat de executeur met de declaratie akkoord is, maakt het voorgaande niet anders. De notaris was gehouden zijn kosten jegens klaagster op haar verzoek te specificeren omdat die kosten ook bij haar als erfgenaam van [X] in rekening zijn gebracht. De notaris heeft op de zitting in hoger beroep bovendien verklaard dat niet hij maar de executeur de boedelbeschrijving heeft opgesteld, zodat vast is komen te staan dat de notaris ten onrechte honorarium met betrekking tot het opstellen van de boedelbeschrijving in rekening heeft gebracht. Het verwijt van klaagster dat de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen niet in verhouding staat tot de door de notaris verrichte werkzaamheden is daarmee gegrond. Dit klachtonderdeel is eveneens terecht door de kamer gegrond verklaard.
6.7.
Evenals de kamer acht het hof de maatregel van berisping passend. Met zijn uitlatingen, gedragingen en handelwijze heeft de notaris gehandeld in strijd met de kerntaken van een notaris. Daarbij heeft de notaris door zijn handelwijze de belangen van klaagster ernstig veronachtzaamd. Verder heeft het hof meegewogen dat de kamer eerder een klacht tegen de notaris over de wijze waarop hij zich uitlaat jegens een cliënt gegrond heeft bevonden. Ten slotte is van betekenis dat het een notaris niet past om een cliënt te diskwalificeren in bewoordingen zoals de notaris die heeft gebruikt, op basis van wat een notaris ervaart als ‘de waarheid’. Van een goed notaris mag worden verwacht dat hij zijn zienswijze op de gang van zaken kan geven zonder dergelijke diskwalificaties.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.H. Lieber en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016 door de rolraadsheer.