ECLI:NL:GHAMS:2016:2065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
200.179.679/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na ontdekking van hennepkwekerij en de gevolgen voor de huurder en zijn dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door Woningstichting Rochdale tegen de bewindvoerder van de goederen van de huurder, de heer E. De zaak betreft de ontruiming van de woning van de heer E. na de ontdekking van een hennepkwekerij. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van Rochdale afgewezen, maar het hof oordeelde anders. De heer E. had sinds 1999 de woning gehuurd, maar in mei 2015 ontdekte de politie een hennepkwekerij in zijn woning. De kantonrechter had overwogen dat er geen sprake was van gevaarzetting of overlast, en dat de ontruiming voor de heer E. en zijn dochter desastreuze gevolgen zou hebben. Rochdale voerde aan dat de huurder zich niet als goed huurder had gedragen en dat er een zero-tolerance beleid geldt ten aanzien van hennep. Het hof oordeelde dat de tekortkoming van de heer E. ernstig was en dat de ontruiming gerechtvaardigd was. Het hof verleende de heer E. een ruimere ontruimingstermijn en bepaalde dat de ontruiming met behulp van de sterke arm kon worden uitgevoerd. Tevens werd de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van huurpenningen en proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de rechten van de verhuurder en de gevolgen van ontruiming voor de huurder en zijn gezin.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.179.679/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : KK 15-1091
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 mei 2016
inzake
WONINGSTICHTING ROCHDALE
gevestigd te Amsterdam ,
appellante,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [heer E.],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.A. Bouwman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Rochdale en [geïntimeerde] (respectievelijk [heer E.] ) genoemd.
Rochdale is bij dagvaarding van 20 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 24 september 2015, onder voornoemd zaaknummer in kort geding gewezen tussen Rochdale als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 april 2016 doen bepleiten, Rochdale door mr. M.F. Bartels, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door haar voornoemde advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft nog een productie in het geding gebracht.
Rochdale heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente, en met veroordeling van [geïntimeerde] tot restitutie van hetgeen zij op grond van het vonnis heeft betaald.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
[heer E.] heeft met ingang van 19 juli 1999 de woning aan de [adres] te [woonplaats] gehuurd van Rochdale . Sinds 2013 woont ook [dochter] , zijn thans 20-jarige dochter, in de woning.
2.3.
De politie heeft op 16 mei 2015 geconstateerd dat [heer E.] een hennepkwekerij in zijn woning had. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat het gaat om 50 stekjes van hennepplanten met twee assimilatielampen. De planten stonden in een gangkast van circa 2.8 m². Het gehuurde was als woning in gebruik.
2.4.
Bij beschikking van 8 december 2015 is [heer E.] onder bewind gesteld vanwege problematische schulden. Inmiddels is een dwangakkoord met de schuldeisers tot stand gekomen en heeft de gemeente [woonplaats] [heer E.] een saneringskrediet verleend. Ook met betrekking tot de in eerste aanleg door Rochdale gevorderde huurschuld is een betalingsregeling overeengekomen.

3.Beoordeling

3.1.
Rochdale heeft in de eerste aanleg van deze procedure gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning van [heer E.] , op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging om de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm, en voorts tot betaling van (i) een huurachterstand van € 423,38,
(ii) een bedrag van € 421,64 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan vanaf 31 augustus 2015 tot de dag van ontruiming en (iii) € 2.000,=, althans € 462,50 of een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente, voor buitengerechtelijke kosten.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en Rochdale belast met de gedingkosten. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende overwogen. De hennepkwekerij stelde op het moment van ontdekking niet veel voor, van gevaarzetting is geen sprake geweest, noch van overlast voor omwonenden of (grote) schade aan het gehuurde. [heer E.] heeft een verleden van drank- en drugsproblemen, hij heeft financiële problemen, leeft van een uitkering en moet actief begeleid worden, hetgeen thans gebeurt. De 20-jarige dochter van [heer E.] woont bij hem in. Dat heeft op haar een positieve invloed gehad. Beëindiging van die situatie zou voor haar volgens haar hulpverleners vrij desastreus zijn. De dakloosheid van [heer E.] en zijn dochter als gevolg van de ontruiming lijkt niet in evenwicht met de mogelijkheden die overlastbezorgers in het kader van een tweede kans beleid plegen te krijgen. Rochdale zal in een eventueel aan te spannen bodemprocedure nader dienen toe te lichten wat zij dan wel anderen doen aan tweede kans beleid voor deze categorie bewoners in een geval als dit in de [woonplaats] huisvestingssituatie. Tot zover het bestreden vonnis.
3.3.
Tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Rochdale met de grieven I en II op.
Grief IIIbetreft de afwijzing door de kantonrechter van de ingestelde geldvordering wegens huurachterstand. Deze vordering is in hoger beroep niet meer aan de orde, omdat partijen ter zake een betalingsregeling hebben getroffen en Rochdale te kennen heeft gegeven de grief in te trekken. Grief III behoeft daarom geen bespreking.
3.4.
Rochdale heeft ter toelichting op
de grieven I en II, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, het volgende aangevoerd. Rochdale is, met onder meer de politie, de gemeente en Liander, partij bij het zogenoemde Doorzon-convenant. Doelstelling van de partners is het terugdringen van illegale activiteiten in woningen en het waarborgen van een veilige stroomvoorziening en omgeving. Uit een door de politie op 16 mei 2015 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, waarover Rochdale in de eerste aanleg nog niet beschikte, blijkt dat, afgezien van de 50 stekjes van hennepplanten, een grote hoeveelheid (reeds gekweekte) wiet en meerdere kleine zakjes met wiet zijn aangetroffen. In de maanden voorafgaand aan de politie-inval hebben buurtbewoners geklaagd over geluid- en stankoverlast en de nacht voor de inval heeft een omwonende de brandweer gebeld, omdat zijn kast in de hal heel broeierig aanvoelde en de muren gloeiend heet waren. Rochdale heeft geen tweede kans beleid ten aanzien van hennep, maar een zero-tolerance beleid. [heer E.] heeft zich niet gedragen als goed huurder. Overigens heeft hij zich ook in 2009 niet als zodanig gedragen, omdat hij toen illegaal stroom heeft afgetapt. Naar aanleiding daarvan heeft hij een tweede kans gekregen. Rochdale betwist dat [heer E.] door de ontruiming in een noodtoestand komt te verkeren. Niet aannemelijk is dat ontruiming zal leiden tot acute gezondheidsproblemen. Hij staat onder bewind bij [geïntimeerde] en zij kunnen hem helpen bij het vinden van een nieuwe woning. De dochter van [heer E.] is meerderjarig. Niet gebleken is dat zij niet elders kan wonen, aldus Rochdale .
3.5.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat de potjes met kleine hennepstekjes slechts een oppervlakte van minder dan 1 m² in beslag namen, er hingen in de ruimte weliswaar twee lampen en een huishoudventilator, maar er werd geen illegale stroom afgetapt, brandgevaar en overstromingsgevaar waren niet aan de orde en de elektriciteitsvoorziening was niet aangepast. Het stroomverbruik van de installatie was laag. De omvang van de kweek nam ten opzichte van het woonoppervlak maximaal 1-2% in beslag. De bestemming van de woning was niet gewijzigd. [heer E.] had niet de bedoeling om bedrijfsmatig te kweken. De enkele wietzakjes die in de woning werden aangetroffen had [heer E.] bewaard uit zijn eigen wietaankopen. Op de overgelegde foto’s is te zien dat er nog restjes wiet in zitten. Het is niet de ervaring van [heer E.] dat wiet in tweedehandszakjes te koop wordt aangeboden. Dat de in de keuken aangetroffen wiet door [heer E.] is gekweekt blijkt nergens uit. De politie maakt hier geen melding van en de hoeveelheid wordt in het proces-verbaal evenmin vermeld. Het moet daarom in de ogen van de politie een onbeduidende hoeveelheid zijn geweest. Van de voor een professionele hennepplantage gebruikelijke omvang van apparatuur en inrichting was geen sprake. Het oppervlak van de bezemkast was te klein om alle aanwezige stekjes tot wasdom te laten komen. De activiteiten van [heer E.] lijken op een mislukte hobby, niet op een poging tot commerciële exploitatie. [heer E.] heeft in het verleden een fors drugsprobleem gehad. Door behandeling is dat bedwongen. Wel gebruikt hij nog cannabis. De aanwezige goederen moeten in dat licht worden bezien. Tegenover de medewerker van Rochdale heeft [heer E.] niet verklaard dat hij hennep wilde kweken om dit te verkopen, hij heeft alleen gezegd dat hij financiële problemen heeft. Daar tracht hij nou juist iets aan te doen via begeleiding, schuldhulpverlening en bewindvoering. [geïntimeerde] betwist dat sprake is van een dusdanige tekortkoming dat ontruiming aan de orde zou zijn.
3.6.
Het hof is van oordeel dat [heer E.] zich jegens Rochdale niet als goed huurder heeft gedragen. Vast staat dat de politie niet alleen 50 stekjes van hennepplanten heeft aangetroffen, maar ook, zo staat in het in hoger beroep in het geding gebrachte proces-verbaal van politie:
in een plastic Albert Heijn tas een grote hoeveelheid drugs (…) verdeeld over vier (4) zakken. De verbalisanten verklaren deze drugs te herkennen als wiet. Dat staat in deze procedure niet ter discussie. Tegen deze achtergrond bagatelliseert [geïntimeerde] ten onrechte de in de woning aangetroffen hoeveelheid gekweekte wiet. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [heer E.] verklaard dat hij deze wiet niet heeft gekweekt, maar van vrienden heeft gekregen om te proberen daarvan olie te maken voor zijn dochter, als vervanging voor de zware medicijnen die zij wegens haar epilepsie moet slikken. Voorts heeft hij verklaard dat een met deze olie vergelijkbaar middel destijds nog niet in de winkel verkrijgbaar was en dat de neuroloog van zijn dochter het risico te groot vindt om andere dan de gewone medicijnen te gebruiken. Het hof acht deze verklaring van [heer E.] , die niet eerder dan bij pleidooi is gegeven en die op geen enkele manier is gestaafd, niet aannemelijk. Dit geldt te meer omdat de behandelend neuroloog volgens de eigen verklaring van [heer E.] geen heil ziet in andere dan de gewone medicijnen. Het hof acht evenmin aannemelijk dat de, in een bureaulade aangetroffen, twaalf kleine zakjes met wiet door [heer E.] (uitsluitend) voor eigen gebruik zijn gekocht. In de meeste zakjes zit, anders dan hij stelt, meer dan wat restjes, zo valt af te leiden uit foto 12 bij het proces-verbaal van politie. Gelet op de combinatie van de 50 stekjes, de in de Albert Heijn tas aangetroffen grote hoeveelheid wiet, verdeeld over vier zakken, en de twaalf kleine zakjes met wiet, acht het hof niet aannemelijk dat [heer E.] zich slechts bezig hield met kweek voor eigen gebruik. Gesteld noch gebleken is dat het opkweken van stekjes van hennepplanten geen bedrijfsmatig karakter kan hebben. Het hof is dan ook van oordeel dat de bodemrechter zal oordelen dat de tekortkoming van [heer E.] ernstig is en dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst in beginsel rechtvaardigt. Dat zou alleen anders kunnen zijn als bijzondere omstandigheden aan de zijde van [heer E.] tot een ander oordeel nopen.
3.7.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de gevolgen van een ontruiming voor [heer E.] en zijn dochter onevenredig zijn en aan toewijzing van de ontruiming in de weg staan. De dochter heeft een moeilijke jeugd gehad. De leefsituatie bij haar moeder was zeer onwenselijk. Rond haar 18e jaar is zij bij [heer E.] gaan wonen. Ten tijde van de procedure bij de voorzieningenrechter volgde zij een opleiding bij het ROC. Uit een brief van een begeleider van de dochter blijkt dat zij rustiger is geworden sinds zij bij haar vader woont, dat zij regelmaat, rust en een veilige plek nodig heeft om te wonen, dat het verlies van die plek funest voor haar zou zijn en dat terugkeer naar haar moeder geen optie is. De huisarts heeft geschreven dat de dochter epilepsie heeft en dat hij vreest voor decompensatie bij ontruiming. Zij loopt bij ontruiming dus ook een medisch risico. Voor [heer E.] rijzen problemen met de schuldhulpverlening als hij zijn woning zou verliezen. Ook de schuldeisers zijn gebaat met een stabiele situatie, omdat [heer E.] dan zijn schulden kan aflossen. De schuldhulpverlener van de gemeente en de bewindvoerder zijn te spreken over zijn inspanningen. Zij zien een eventuele ontruiming als buitengewoon contraproductief en vrezen dat hij weer terugvalt in de oude problemen en dat de kans op stabilisering teniet wordt gedaan. De huisarts vreest voor toename van medische klachten. [heer E.] heeft de soms wat turbulente relatie met zijn voormalige vriendin beëindigd, de buren zullen dus niet meer geconfronteerd worden met huiselijke ruzies. Het vinden van een woning in en om [woonplaats] is uiterst moeilijk. [heer E.] noch zijn dochter kunnen een woning kopen of in de vrije sector huren, aldus [geïntimeerde] .
3.8.
Het hof constateert dat de in eerste aanleg in het geding gebrachte verklaring van 7 augustus 2015 van de huisarts over [heer E.] en zijn meerderjarige dochter uiterst summier is en niet recent. Van de neuroloog van de dochter is geen verklaring in het geding gebracht. Uit de eveneens in eerste aanleg in het geding gebrachte verklaring van [pubercoach] van 14 september 2015 blijkt dat zij in haar hoedanigheid van pubercoach de dochter van [heer E.] in het jaar 2011/2012 een aantal maanden heeft begeleid. Niet duidelijk is welke andere, recentere bemoeienis Tijburg met de dochter of [heer E.] heeft gehad. [heer E.] heeft bij gelegenheid van het pleidooi verklaard dat zijn dochter haar opleiding heeft afgerond, daarna door een te late inschrijving een jaar geen opleiding heeft gevolgd en nu op een ander school een vervolgopleiding doet. In een in hoger beroep in het geding gebrachte e-mail van de bewindvoerder van 18 april 2016 wordt bevestigd dat [heer E.] een wending ten goede laat zien en aan alle kanten meewerkt. Uit de bijlage bij die e-mail blijkt dat een kredietovereenkomst met de gemeente is getroffen. Andere recente informatie van hulpverleners die steun kan bieden aan de stellingen van [heer E.] is echter niet voorhanden. Hoewel namens [heer E.] zowel in eerste aanleg als bij pleidooi in hoger beroep is gesteld dat hij stringent wordt begeleid door hulpverleners, volgt dat niet uit zijn eigen verklaring. [heer E.] heeft immers bij dezelfde gelegenheid verklaard dat hij slechts wordt begeleid door de bewindvoerder en dat hij zich zo nodig kan wenden tot de maatschappelijk werkster. Een en ander in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat [heer E.] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich omstandigheden voordoen, die de bodemrechter tot het oordeel zullen brengen dat voornoemde ernstige tekortkoming van [heer E.] de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
3.9.
De verklaring van [heer E.] bij gelegenheid van het pleidooi, dat hij berouw heeft en nooit meer wiet zal kweken in zijn woning en dat zijn dochter en een buurvrouw schriftelijke verklaringen hebben opgesteld die zijn stellingen ondersteunen, kan tegen deze achtergrond niet tot een ander oordeel leiden.
3.10.
De conclusie is dat de grieven I en II slagen en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is. [geïntimeerde] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de vordering ten onrechte is gericht tegen [geïntimeerde] in plaats van [heer E.] en reeds daarom moet worden afgewezen. Uit de inleidende dagvaarding blijkt immers duidelijk dat de vordering is gericht tegen [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [heer E.] .
3.11.
Het hof zal [heer E.] een ruimere ontruimingstermijn gunnen dan Rochdale heeft gevorderd, zodat hij enige tijd heeft om met behulp van zijn maatschappelijk werker te zoeken naar vervangend onderdak. Niet gebleken is dat het belang van Rochdale zich verzet tegen na te melden ontruimingstermijn. Anders dan [geïntimeerde] meent, heeft Rochdale belang bij het opleggen van een dwangsom naast de mogelijkheid de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen. Rochdale is voor dat laatste immers afhankelijk van het tijdstip waarop de door de deurwaarder in te schakelen politie beschikbaar is voor de ontruiming. De gevorderde dwangsom zal als na te melden worden gematigd en gemaximeerd.
3.12.
De vordering van Rochdale tot betaling van de huurpenningen tot de datum van ontruiming zal, als niet weersproken, worden toegewezen vanaf de datum van dit arrest. Echter, nu Rochdale niet heeft gesteld dat [heer E.] vanaf 31 augustus 2015 tot heden in gebreke is gebleven met betaling van de huurpenningen, is niet gebleken dat zij belang heeft bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering en wordt de vordering in zoverre afgewezen.
3.13.
[geïntimeerde] heeft bestreden dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten ter grootte van € 2.000,=, althans € 462,50 redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt. Rochdale heeft deze vordering daarop niet nader toegelicht, hetgeen wel op haar weg had gelegen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
3.14.
De grieven I en II slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vordering van Rochdale zal als na te melden worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [heer E.] , om binnen twee maanden na de betekening van dit arrest de woning van [heer E.] aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,=, welke ontruiming zo nodig, op kosten van [geïntimeerde] , door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in de artikelen 555 en volgende juncto artikel 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [geïntimeerde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [heer E.] , tot betaling van de huur van € 421,64 per maand, vanaf de datum van dit arrest tot de datum van ontruiming van de woning;
veroordeelt [geïntimeerde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [heer E.] , in de kosten van beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Rochdale begroot op € 550,19 aan verschotten en € 200,= aan salaris, en in hoger beroep tot heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 405,19 aan verschotten en € 2.682,= voor salaris en op € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, C. Uriot en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.