ECLI:NL:GHAMS:2016:2053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
200.143.654/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en beslaglegging door bank

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 3 februari 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en ABN AMRO Bank N.V. over de uitkering van een bedrag dat door de bank aan een derde is betaald, terwijl er een beslag op dat bedrag was gelegd door [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat de bank niet onrechtmatig heeft gehandeld door de uitkering aan de derde te doen, omdat er geen vordering van [appellant] op de bank bestond die beslaglegging mogelijk maakte. Het hof heeft de eisvermeerdering van [appellant] toegelaten, maar heeft geoordeeld dat de bank niet aansprakelijk is voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden door het niet eerder informeren over de uitkering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder beslag kan worden gelegd en de verantwoordelijkheden van de bank in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.143.654/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 1415522/HA EXPL 13-240
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 mei 2016
inzake
1. [appellant],
wonend te [woonplaats] ,
2. [appellante]
wonend te [woonplaats]
appellanten,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
ABN AMROBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Meuleman te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom (in mannelijk enkelvoud) [appellant] en de bank genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 3 februari 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Op 18 juni 2015 heeft [appellant] een akte tot eisvermeerdering ingediend.
Ingevolge het tussenarrest heeft op 12 november 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft [appellant] een nieuwe productie in het geding gebracht. De bank heeft pleitaantekeningen overgelegd.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
De akte vermeerdering van eis houdt in dat aan de oorspronkelijke eis, subsidiair, wordt toegevoegd:
-dat de bank tevens wordt veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg;
-dat aan het primair (onder 1 tot en met 3) gevorderde de volgende subsidiaire vorderingen worden toegevoegd:
4. dat het hof voor recht verklaart dat de bank onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld;
5. dat de bank veroordeeld wordt tot vergoeding van de daaruit voortgevloeide schade, te bepalen op € 13.762,17 vermeerderd met wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, vanaf 6 december 2012, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
6. dat de bank wordt veroordeeld tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 625,= en de nakosten,
7. met veroordeling van de bank in de kosten in beide instanties.
Deze eisvermeerdering, waartegen de bank weliswaar materieel verweer voert, maar geen formeel bezwaar gemaakt heeft, komt niet in strijd met de goede procesorde en wordt toegelaten zodat recht wordt gedaan op de aldus gewijzigde eis.
2.2
Het geschil ziet op perikelen rond een beslag. Het hof heeft daaromtrent in het tussenarrest beslissingen genomen. De bank heeft het hof verzocht terug te komen op (bindende eind)beslissingen in dat tussenarrest. Partijen hebben zich daaromtrent ter comparitie kunnen uitlaten en van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
Nu de overwegingen van dat tussenarrest in 3.6 en 3.7, zoals de bank terecht heeft aangevoerd, niet met overweging 3.4 te rijmen zijn zodat het tussenarrest in zoverre innerlijk tegenstrijdig en dus niet juist is komt het hof daarop terug, ook voor zover deze overwegingen zijn aan te merken als bindende eindbeslissingen.
2.3
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen in 3.4. Er bestond geen vordering van Interactiev op de bank, zodat beslag daarop niet mogelijk was. Het beslag dat [appellant] beoogde te leggen was wellicht eigenbeslag (hoewel die term in het rekest niet voorkomt), maar dat was niet mogelijk. Het bedrag dat de bank had geparkeerd op een aparte rekening ten name van [appellant] (en dat zij aan Interactiev heeft uitgekeerd ingevolge het executoriale beslag) was een vordering van [appellant] op de bank. [appellant] kon geen beslag ten laste van zichzelf leggen. Er was dus, ondanks de ordentelijke betekening van het verlof tot conservatoir beslag, geen reden voor de bank om niet aan (de deurwaarder van) Interactiev uit te keren.
2.4
Voor een veroordeling op de voet van art. 477a lid 1 Rv, zoals [appellant] primair vordert, is reeds geen ruimte omdat die bepaling ziet op het geval waarin de bank geen verklaring aflegt; daarvan is hier geen sprake. Tussen partijen staat vast dat de bank op 8 december 2011 een correcte verklaring heeft afgelegd, inhoudende dat zij van Interactiev niets onder zich had.
2.5
Ook de subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat de bank onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en daarom het aan Interactiev uitbetaalde bedrag als schade aan [appellant] dient te vergoeden is niet toewijsbaar.
Het hof komt tot dat oordeel op grond van de volgende overwegingen.
Het betoog van [appellant] komt hierop neer dat [appellant] , naar de bank had kunnen en moeten beseffen, in de veronderstelling verkeerde dat hij, op 11 november 2011, met succes conservatoir beslag had gelegd, terwijl dat in feite niet het geval was. De bank heeft [appellant] eerst achteraf (op 17 november 2011) bericht dat het bedrag (op diezelfde dag, 17 november 2011) aan (de deurwaarder van) Interactiev was uitbetaald, ingevolge het door Interactiev gelegde executoriale beslag. Door die gang van zaken is [appellant] op het verkeerde been gezet, hetgeen de bank had kunnen voorkomen door [appellant] , die een cliënt van haar was, eerder te berichten.
Die omissie is echter niet voldoende om aangemerkt te worden als een onrechtmatige daad van de bank jegens [appellant] . Daarbij komt dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden opgemaakt dat die omissie tot schade heeft geleid. Immers, ook als de bank [appellant] wel, voor 17 november 2011, had gewaarschuwd had het executoriale beslag nog steeds bestaan. Het bedrag was dan nog steeds geblokkeerd geweest, zodat [appellant] het niet kon overboeken, en de bank had nog steeds aan Interactiev moeten uitbetalen.
Voorts heeft de bank de betaling aan Interactiev dezelfde dag aan [appellant] laten weten, zodat [appellant] desgewenst toen maatregelen had kunnen treffen.
2.6
Het vorenstaande leidt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de bank begroot op € 797,80 aan verschotten en € 1.788,= voor salaris;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad ;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, W.A.H. Melissen en J.F.Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.