3.3Grief 1bestrijdt de overweging van de kantonrechter dat partijen het erover eens zijn dat de BHAC de huurprijs voor de bedrijfsruimten op een juiste wijze heeft bepaald en heeft voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 7:303 BW.
3.4.1In de toelichting op deze grief betoogt primair [appellant] het volgende. De huurovereenkomst van partijen heeft betrekking op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW ( [adres 2] ), (bedrijfs)ruimte in de zin van 7:230a BW ( [adres 1] begane grond en souterrain en [adres 3] begane grond) en onzelfstandige maar onafhankelijke woonruimte ( [adres 1] , eerste, tweede, derde en vierde verdieping en [adres 3] , eerste verdieping). De huurovereenkomst van partijen moet worden gesplitst en voor de verschillende bedrijfsruimten en woonruimten moeten aparte huurprijzen worden vastgesteld. De BHAC was niet bevoegd te adviseren over de huurprijs van de (bedrijfs)ruimten in de zin van artikel 7:230a BW en van de woonruimten.
3.4.2Dit in hoger beroep voor het eerst gevoerde verweer wordt gepasseerd, omdat het een gedekt verweer is. In zijn verweerschrift in de procedure die heeft geleid tot de hiervoor onder 2. sub b. genoemde beschikking, heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet kan ontkennen dat de wet de mogelijkheid biedt na vijf jaar de huurprijs te laten vaststellen en heeft hij zelf verzocht de BHAC te benoemen voor het uitbrengen van een advies daarover. Vervolgens heeft hij in de conclusie van antwoord in de onderhavige zaak in reactie op de op artikel 7:303 BW gebaseerde vorderingen van [X] BV geantwoord “Juist is dat meer dan vijf jaren zijn verstreken sinds de laatste huurprijsherziening, zodat artikel 7:304 BW van toepassing is” (pagina 3 tweede alinea) en “Hier is immers sprake van een gemengde overeenkomst die gedeeltelijk de elementen van woonruimte betreffen en gedeeltelijk de argumenten van de bedrijfsruimte betreffen. Het contract wordt niettemin beheerst door de bepalingen van het huurcontract voor bedrijfsruimten” (pagina 7, laatste alinea). Uit deze proceshouding van [appellant] vloeit ondubbelzinnig voort dat het verweer dat de tussen partijen geldende huurprijs niet kan worden aangepast langs de weg van het bepaalde in artikel 7:303 en 304 BW is prijsgegeven.
3.5.1[appellant] heeft voorts aangevoerd dat de drie bedrijfsruimten onderling sterk verschillend zijn qua indeling, oppervlakte en gebruiksdoel, waardoor niet voor alle drie dezelfde vijf referentiepanden kunnen worden gebruikt, zoals de BHAC heeft gedaan. De bedrijfsruimte [adres 1] heeft een oppervlakte van 114 m2 en een frontbreedte van 5 meter en wordt gebruikt als zelfbedieningswasserette, de bedrijfsruimte [adres 2] heeft een oppervlakte van 94 m2 en een frontbreedte van 5 meter en wordt gebruikt als restaurant en de bedrijfsruimte [adres 3] heeft een oppervlakte van 23 m2 en een frontbreedte van 4 meter en wordt gebruikt als opslagruimte.
3.5.2Verschillen van bestemming zijn in het kader van de hier aan de orde zijnde nadere huurprijsvaststelling uitsluitend relevant voor zover die tot uitdrukking komen in de bouwkundige gedaante van de bedrijfsruimte. Uit haar rapport blijkt dat de BHAC dit ook tot uitgangspunt heeft genomen. De deskundigen van de BHAC hebben kennelijk op grond van hun ervaring en intuïtie geoordeeld dat de verschillen in bouwkundige gedaante tussen de bedrijfsruimten [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] niet zo groot zijn dat voor die drie ruimten niet dezelfde vergelijkingspanden zouden kunnen worden gebezigd. Mede in aanmerking nemende dat de huurprijs van een bedrijfsruimte met name wordt bepaald door de oppervlakte op de begane grond en de verschillen in oppervlakte tussen de drie gehuurde bedrijfsruimten op die verdieping niet zo buitengewoon groot zijn en de frontbreedten van de drie bedrijfsruimten amper verschillen, acht het hof dit niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, waarbij opmerking verdient dat de BHAC, blijkens het vermelde op pagina 4 van het rapport in samenhang met de berekeningen op de pagina’s 7-9 van het rapport en de in de bijlage vermelde huurprijzen van de vergelijkingspanden, met het verschil in grootte tussen de drie gehuurde bedrijfsruimten in zoverre nog rekening heeft gehouden dat voor de verschillende gehuurde bedrijfsruimten andere correcties hebben plaatsgevonden voor grootte (voor [adres 1] zijn de prijzen van de vergelijkingspanden 2 en 4 met +10% respectievelijk -5% gecorrigeerd en voor de beide andere gehuurde bedrijfsruimten is alleen de prijs van vergelijkingspand 2 gecorrigeerd, en wel met +15%). Aldus heeft de BHAC de verschillen tussen de drie gehuurde bedrijfsruimten voldoende verdisconteerd. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
3.6.1Voorts heeft [appellant] betoogd dat de BHAC de verkeerde vergelijkingspanden heeft geselecteerd. Zo heeft zij geen van de door [appellant] voorgedragen panden geselecteerd en zijn de vergelijkingspanden niet representatief en verschillen zij te veel van de gehuurde bedrijfsruimten.
3.6.2De BHAC heeft gemotiveerd waarom zij de door [appellant] aangedragen panden niet heeft gebruikt: bij de drie aangedragen panden in de [ naam straat 1] werd geen medewerking verleend en voor de panden aan de [naam straat 2] en de [naam straat 3] waren voldoende alternatieven die wel in de directe omgeving van de gehuurde bedrijfsruimten waren gelegen. De BHAC heeft zo twee door de verhuurder aangedragen panden ( [pand 1] en [pand 2] , vergelijkingspanden 1 en 2) en drie door haarzelf gevonden panden ( [pand 3] , [pand 4] en [pand 5] , vergelijkingspanden 3, 4, 5) in de vergelijking betrokken. Het hof acht dit, gezien het feit dat huurprijzen per straat aanzienlijk kunnen verschillen een begrijpelijke keuze. Het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat de prijzen aan het begin van de [naam straat 3] aanzienlijk lager liggen dan die van de vergelijkingspanden 1 tot en met 3 is niet relevant, omdat bij de selectie van vergelijkingspanden nu juist niet op de huurprijs moet worden gelet en het begin van de [naam straat 3] verder weg ligt van de gehuurde bedrijfsruimten dan het begin van de [ naam straat 1] en wel in het verlengde daarvan, zodat weinig aanleiding bestaat het prijspeil daar als representatiever te beschouwen dan dat aan het begin van de [ naam straat 1] .
3.6.3Hiervoor werd al vermeld dat verschillen in bestemming uitsluitend relevant zijn voor zover die in de bouwkundige gedaante tot uitdrukking komen. Dat sommige van de vergelijkingspanden andere bestemmingen hebben dan sommige van de gehuurde bedrijfsruimten doet derhalve in beginsel niet ter zake, terwijl [appellant] niet heeft aangevoerd hoe de bestemming tot respectievelijk kaaswinkel, bistro, kledingzaak, opticien en winkel in lichaamsverzorgingsproducten van invloed is op de bouwkundige gedaante van de vergelijkingspanden.
3.6.4Dat vergelijkingspand 1 een grotere frontbreedte heeft (van 14 meter) en dat de sommige vergelijkingspanden enigszins tot aanzienlijk groter zijn dan de gehuurde bedrijfsruimten behoeft aan het gebruik van die panden als vergelijkingspand niet in de weg te staan, zolang met de verschillen maar op de juiste wijze rekening wordt gehouden. De BHAC heeft voor de frontbreedte van pand 1 een correctie toegepast, evenals voor de omvang van de panden 2 (aanzienlijk groter dan alle gehuurde bedrijfsruimten) en 4 (wat kleiner dan de bedrijfsruimte [adres 1] ). [appellant] meent dat de gehanteerde correctiefactoren (-10% voor de frontbreedte, + 10% voor de omvang van pand 2 in relatie tot [adres 1] en +15% in relatie tot [adres 2] en [adres 3] en -5% voor de omvang van pand 4 in relatie tot [adres 1] ) onvoldoende nauwkeurig zijn, maar dat standpunt is onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom verworpen.
3.6.5Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof het advies van de BHAC overneemt waar het gaat om de gehanteerde vergelijkingspanden en de toegepaste correctiefactoren.