ECLI:NL:GHAMS:2016:1981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
23-000598-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en weigering bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 30 september 2013 te Amsterdam, waarbij een passagier in zijn auto om het leven kwam. De verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag en het niet meewerken aan een bloedonderzoek na het ongeval. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl het donker was en hij onder invloed van alcohol verkeerde, met zijn auto tegen een geleiderail aanreed, waardoor hij de controle over het voertuig verloor en het voertuig over de kop sloeg. De verdachte heeft de tenlasteleggingen, waaronder het veroorzaken van de dood van zijn passagier, niet ontkend, maar voerde aan dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moest worden gekwalificeerd. Daarnaast werd het verweer met betrekking tot de bloedproef verworpen, omdat de verdachte niet had voldaan aan een bevel om zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden op, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

parketnummer: 23-000598-15
datum uitspraak: 25 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-679023-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2016 en 11 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Rijksweg A10 links, zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [slachtoffer], werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rijksweg A10 links, komende uit de richting van de Zeeburgertunnel en gaande in de richting van de Coentunnel,
-terwijl het donker was en/of
-terwijl verdachte onder invloed (van alcohol) verkeerde,
verdachte is, gekomen ter hoogte van (ongeveer) hectometerpaal 7.2, met de door hem bestuurde personenauto tegen de aldaar geplaatste geleiderail aangereden en/of aangebotst en/of geschoven en/of is (vervolgens) de controle over de door hem bestuurde personenauto verloren waardoor en/of waarbij deze personenauto dwars (met de linker flank) in de berm is geschoven en één of meerdere ma(a)l(en) over de kop is geslagen,
hierdoor werd voornoemde [slachtoffer], die als passagier in de door verdachte bestuurde personenauto gezeten was, gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Rijksweg A10 links, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rijksweg A10 links, komende uit de richting van de Zeeburgertunnel en gaande in de richting van de Coentunnel,
-terwijl het donker was en/of
-terwijl verdachte onder invloed (van alcohol) verkeerde,
verdachte is, gekomen ter hoogte van (ongeveer) hectometerpaal 7.2, met de door hem bestuurde personenauto tegen de aldaar geplaatste geleiderail aangereden en/of aangebotst en/of geschoven en/of is (vervolgens) de controle over de door hem bestuurde personenauto verloren waardoor en/of waarbij deze personenauto dwars (met de linker flank) in de berm is geschoven en één of meerdere ma(a)l(en) over de kop is geslagen;
2:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig, (te weten een personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere kwalificatie komt dat de rechtbank.

Bespreking van enkele verweren

Verweer met betrekking tot feit 1 primair
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van verwijtbaar verkeersgedrag, nu slechts sprake is geweest van een kleine stuurfout waardoor de door de verdachte bestuurde auto de geleiderail van de middenberm van de weg heeft geschampt.
Het hof verwerpt het verweer. De verdachte is, in het donker rijdend, tegen de geleiderail van de middenberm van de weg aangereden en heeft de controle over zijn auto verloren, waardoor deze uiteindelijk meerdere malen over de kop is geslagen, terwijl de verdachte een stof had gebruikt die de rijvaardigheid kan verminderen, te weten alcohol. Het alcoholgebruik wordt afgeleid uit de verklaring van getuige [getuige] en de verklaring van verbalisant [verbalisant 1], waarin tevens een verklaring van de verdachte is vervat. Het hof merkt dit rijgedrag als aanmerkelijk onvoorzichtig aan. Niet is aannemelijk geworden dat een van buiten komende oorzaak, bijvoorbeeld een voorwerp op het wegdek zoals de raadsman heeft gesuggereerd, (mede) debet is geweest aan het ontstaan van het ongeval. Daarbij is van belang dat getuige [getuige] heeft verklaard dat de door de verdachte bestuurde auto met hoge snelheid reed en al slingerde voordat deze de geleiderail raakte. Ook overigens zijn omstandigheden die zouden kunnen wijzen op een verontschuldigbare onmacht van de zijde van de verdachte niet aannemelijk geworden.
Verweer met betrekking tot de bloedproef
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat het verrichten van een ademonderzoek achterwege mocht worden gelaten en dat daarom aan de verdachte ten onrechte is bevolen om zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt te dien aanzien het volgende.
Het in art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 bedoelde ademonderzoek behoort plaats te vinden daar waar het voor dat onderzoek bestemde apparaat aanwezig is en waar kan worden voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de analyseapparatuur. Van het in art. 163, derde lid, WVW 1994 bedoelde geval dat aannemelijk is dat het door de verdachte verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is, is ook sprake indien de verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op de daartoe aangewezen plaats te houden ademonderzoek. In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het door de hulpofficier van justitie gegeven bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen – en de daaraan voorafgaande vraag om toestemming voor een dergelijk onderzoek – in het ziekenhuis was opgenomen in verband met zijn verwondingen na het ongeval, konden de betrokken opsporingsambtenaren in redelijkheid oordelen dat het verlenen van medewerking door de verdachte aan een ademonderzoek om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 30 september 2013 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Rijksweg A10 links, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [slachtoffer], werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rijksweg A10 links, komende uit de richting van de Zeeburgertunnel en gaande in de richting van de Coentunnel,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde
verdachte is, gekomen ter hoogte van hectometerpaal 7.2, met de door hem bestuurde personenauto tegen de aldaar geplaatste geleiderail aangereden en is vervolgens de controle over de door hem bestuurde personenauto verloren waardoor deze personenauto dwars met de linkerflank in de berm is geschoven en meerdere malen over de kop is geslagen,
hierdoor werd voornoemde [slachtoffer], die als passagier in de door verdachte bestuurde personenauto gezeten was, gedood,
terwijl hij, verdachte, na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van genoemde wet;
2:
hij op 30 september 2013 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto, te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

1. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 januari 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De grijze Citroen was mijn auto. Als ik de inhoud van de afgelegde verklaringen hoor, kan het niet anders dan dat ik heb gereden (
het hof begrijpt: op 30 september 2013).
2. Een proces-verbaal met nummer 2013241621-16 van 2 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar 1], doorgenummerde pagina 37.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
[getuige], zakelijk weergegeven:
Ik was op 30 september 2013 getuige van een ernstig ongeval op de Rijksweg Al0 noord in Amsterdam. Ik zag dat voor mij, eveneens over de middelste strook, een busje reed. Ik zag dat deze bus met ongeveer dezelfde snelheid (100 km/u) die ik reed voor mij reed. Opeens zag ik dat ik links werd ingehaald door een andere personenauto. Deze andere auto reed mij met hoge snelheid voorbij. Ik denk ongeveer 120/130 km/u.
Direct daarna zag ik deze auto gaan slingeren. Ik zag aan de beweging van de auto dat de bestuurder moeite had om zijn auto onder controle te houden. Ik zag vervolgens dat de auto met de linkerzijde tegen de vangrail reed. Daarna zag ik dat deze de auto weer naar rechts corrigeerde waarna de bestuurder kennelijk de macht over het stuur kwijt raakte. Ik zag namelijk dat deze auto sterk naar rechts stuurde. Daarna zag ik dat de auto dwars over de weg richting de berm reed. Ik zag vervolgens dat deze auto wel 4 of 5 keer over de kop sloeg en de berm inreed. De auto lag met de rechterzijde onder. Ik liep naar de auto toe. Ik zag dat er beweging was bij het linker portierraam. Dat was dus de zijde waar het stuur zit. Dichterbij gekomen zag ik dat er een jonge man in de auto zat en via het raampje naar buiten wilde. Ik hoorde hem zeggen ‘[naam 1]’ of ‘[naam 1]’ zit er nog in. Ik zag die andere persoon in eerste instantie niet zitten. Ik heb vervolgens deze jongen uit de auto geholpen. Het viel mij op dat hij ontbloot bovenlichaam had. Ik keek via het linker portienaam weer de auto in. Ik zag dat onderin de auto het lichaam van een jongeman lag.
U vraagt mij of ik geroken heb of die jongeman met dat ontblote bovenlichaam, naar alcohol rook. Ja, op het moment dat hij op de grond lag heb ik bewust geroken dat hij daar naar rook. Ik weet zeker dat ik de lucht van alcohol bij hem heb geroken.
3. Een proces-verbaal met nummer 2013241621-17 van 2 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren , doorgenummerde pagina 40.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
[ambtenaar 2], zakelijk weergegeven:
Op 30 september 2013 reed ik met mijn vriend [naam 2] in de richting van Amsterdam Noord. Hij reed 100 km/u. We werden ingehaald door een snel autootje. Deze auto ging zeker tussen de 130-140 km/u. Ik zie eerst een flits en daarna de auto tollend de snelweg over gaan. Ik zie de grijze auto vanaf de vangrail wegketsen met een haakse bocht naar rechts. Ik zie de koplampjes van de grijze auto meerdere keren rondjes draaien en daarna gaat hij de berm in. Ik zie dat [naam 2] de auto van ons op de vluchtstrook tot stilstand brengt. Ik zag dat [naam 2] bezig was om iemand uit de auto te vissen. Ik zag dat de jongeman uit een van de voorportieren gekropen kwam. De andere jongen die in de auto zat lag er nog in.
4. Een proces-verbaal met nummer 2013241621-6 van 1 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaar 3] en [ambtenaar 4], doorgenummerde pagina 9.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 30 september 2013 hoorden wij verbalisanten dat er een auto over de kop is geslagen op de Rijksweg Al0 links, ter hoogte van hectometerpaal 7.1 en 7.2. Wij zagen dat er een auto op zijn rechterzij lag tussen de rijbaan en de afrit S 115 IJdoornlaan. Wij verbalisanten zagen voor het voertuig een man liggen. Ik verbalisant [ambtenaar 3] ben doorgelopen naar het voertuig. Ik zag dat er een jongen in het voertuig lag. Ik zag dat deze jongen als bijrijder in het voertuig zat. De ter plaatse gekomen ambulancebroeder hoorde ik vervolgens zeggen: “Ik voel geen hartslag”. Ik zag hierop de brandweerlieden het voertuig omduwen. waarna het op vier wielen terecht kwam. Ik zag dat een ambulancebroeder naar het slachtoffer in het voertuig keek en zei: “Ik kan hier geen hulp aan verlenen. Het slachtoffer is overleden.”
Ik verbalisant [ambtenaar 4] heb mij bezig gehouden met het slachtoffer welke buiten de auto lag. Ik heb hem een aantal vragen gesteld. Ik vroeg ”wat is je naam”. Ik zag en hoorde dat het slachtoffer buiten kennis raakt en een naam uitsprak gelijkend op “[verdachte]”. Na dit gesprek is het slachtoffer afgevoerd naar het AMC te Amsterdam.
5. Een proces-verbaal verkeersanalyse met nummer 2013241621 van 8 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaar 5] en [ambtenaar 6], doorgenummerde pagina 68 en verder.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verbalisanten, zakelijk weergegeven:
De betrokken personenauto (een grijze Citroën) raakte op de Rijksweg Al0 links in de slip, belandde tegen het talud van de afrit 15. Daar sloeg het voertuig over de kop en belandde uiteindelijk op de rechterflank. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 100 km/u. Er waren ter plaatse geen afwijkende verkeersmaatregelen van kracht. Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid gelegen tussen zonsondergang en zonsopgang
(het hof begrijpt: het was donker).Op de middengeleider ter hoogte van hectometerpaal 7.2 werden krassporen aangetroffen. Deze krassporen waren vermoedelijk afkomstig van de personenauto.
Uit de aangetroffen sporen bleek ons dat de personenauto reed over de rijbaan van de Rijksweg Al0 links, komende uit de richting van de Zeeburgertunnel en gaande in de richting van de Coentunnel. Ter hoogte van hectometerpaaltje 7.2. raakte de personenauto met de linkerflank de geleiderail tussen de Al0 links en de A10 rechts. Kennelijk schrok de bestuurder van de personenauto van deze aanrijding en maakte hij een stuurcorrectie naar rechts met zijn voertuig. Hierdoor raakte het voertuig, ongeveer ter hoogte van hectometerpaaltje 7.1 in een slip en verloor de bestuurder van het voertuig de controle over de personenauto. Gezien het sporenbeeld is de personenauto dwars met de linkerflank in de berm terecht gekomen. Op enig moment is de personenauto met de neus in het gras terecht gekomen en over de kop geslagen. Uiteindelijk is het voertuig op de rechterflank beland.
6. Een verslag van een deskundige, zijnde een schouwverslag met nummer 183504 van 1 oktober 2013, opgemaakt door [arts], forensisch arts, doorgenummerde pagina 33.
Dit verslag houdt in als verklaring van
[arts], forensisch arts:
Betreft [slachtoffer] geboren op 22 oktober 1983.
Conclusie: niet natuurlijk overlijden, poly traumatisee.
Doodsoorzaak Neurotrauma. Inwendige verbloeding niet uit te sluiten.
7. Een proces-verbaal met nummer 2013241621-14 van 1 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina 11.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik heb mij op maandag 30 september 2013 te 23:30 uur vervoegd bij de eerste hulp van het AMC te Amsterdam. alwaar zou zijn opgenomen: [verdachte]. geboren op 19 juli 1987 te Winschoten, om bij [verdachte] informatie te krijgen over het aantal inzittenden waarmee het ernstige ongeval had plaatsgevonden. Tijdens het gesprek met [verdachte] rook ik, verbalisant, een sterke alcohollucht bij hem. Ik verbalisant [verbalisant 1]. was op een afstand van ongeveer 50 cm van zijn gezicht verwijderd. [verdachte] verklaarde dat de mannen de avond van 30 september 2013 bij elkaar waren geweest in zijn woning in Almere en dat [verdachte] voor hen had gekookt. Daarbij was bier gedronken alsmede wodka. Na het samenzijn is men per auto weggereden naar Amsterdam met het voornemen te gaan stappen. Op de autosnelweg A-l0 vond vervolgens de aanrijding plaats. Ik zag een wat grotere wond op [verdachte] linkerschouder en een lichte striem op de borst, lopend van linksonder naar rechtsonder. Ik zag dat deze striem eindigde ter hoogte van het middenrif. Het is mij ambtshalve bekend dat bij aanrijdingen waarbij veel energie en/of extreme krachten vrijkomen, indrukken en sporen van het gebruik van een autogordel op het lichaam zichtbaar zijn.
8. Een proces-verbaal met nummer 2013241621-23 van 2 mei 20142013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar 7], doorgenummerde pagina 102.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verbalisant, zakelijk weergegeven:
Toestemming bloedonderzoek.
[verbalisant 1] heeft de verdachte vervolgens gevraagd zijn toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in art 8 lid 2 onder b van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming.
9. Een proces-verbaal met nummer 2013241621-21 van 14 januari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar 8], doorgenummerde pagina 13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 1 oktober 2013 omstreeks 00.55 uur bevond ik mij in het AMC te Amsterdam, alwaar was opgenomen de verdachte [verdachte]. Nadat ik mij kenbaar had gemaakt als zijnde de hulp officier van justitie en hem gewezen had op zijn rechten beval ik de verdachte [verdachte] zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet op grond van artikel 163 lid 5 van de Wegenverkeerswet. De verdachte verklaarde mij: “Ik weiger mee te werken, rot op”. Het bevel werd door mij gegeven in het bijzijn van de door mij gewaarschuwde arts van de GG en GD en de arts van de afdeling traumatologie van het AMC. Zij verklaarden mij dat er geen geneeskundige reden was om de bloedafname niet te laten plaatsvinden.
10. Een proces-verbaal schouw stoffelijk overschot met nummer 20113241621, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar 5], doorgenummerde pagina 29 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verbalisant:
Ik verklaar, naar aanleiding van een verkeersongeval dat had plaats gevonden op maandag, 30 september 2013, omstreeks 21:00 uur, op de Rijksweg A10-links, het volgende:
Het slachtoffer was genaamd: [slachtoffer].
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde, lid van deze wet
en
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Voor het onder 2 bewezenverklaarde heeft de rechtbank de verdachte voorts veroordeeld tot een geldboete van € 800,-, subsidiair 16 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren opgelegd en voor het onder 2 bewezenverklaarde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren zal worden opgelegd en voor het onder 2 bewezenverklaarde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Zijn aanmerkelijk onvoorzichtige verkeersgedrag heeft bovendien tot een ongeval geleid, ten gevolge waarvan de in zijn auto zittende passagier is komen te overlijden. Dat rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Een jongeman, een vriend van de verdachte, is overleden. De nabestaanden is hiermee groot en onherstelbaar leed toegebracht. Enerzijds heeft het hof oog voor het onherstelbare verlies dat de nabestaanden van het slachtoffer door zijn overlijden hebben geleden. Anderzijds moet worden meegewogen dat ook de verdachte deelt in dit verlies, hij heeft door het ongeval immers zijn vriend verloren.
Door te weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek heeft de verdachte verhinderd dat kon worden vastgesteld in welke mate hij onder invloed van alcohol verkeerde. Daardoor werd door toedoen van de verdachte de controle op de naleving van voorschriften die de verkeersveiligheid dienen ernstig bemoeilijkt. Dat de verdachte onder invloed van alcohol de auto bestuurde rekent het hof hem in het bijzonder aan. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 februari 2016 eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol.
Het hof heeft echter ook acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. De verdachte is doende een eigen bedrijf op te starten. Bovendien zou hij vanaf april 2016 in het kader van een omgangsregeling weer contact kunnen hebben met zijn 6-jarige zoontje, iets waaraan hij zeer hecht.
Het hof zal dan ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen van kortere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Anders dan door de verdediging is bepleit kan naar het oordeel van het hof echter niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf of met een andere strafmodaliteit, nu het bewezenverklaarde daarvoor te ernstig is. Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Daarnaast acht het hof, gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur passend en geboden. Hoewel het hof in overweging heeft genomen dat de verdachte voor zijn werk (in elk geval deels) op zijn rijbewijs is aangewezen, ziet het hof in die omstandigheid onvoldoende aanleiding de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen, gelet op het belang van de verkeersveiligheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 163, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2016.
Mr. E.H.M. Druijf en mr. S. Ourahma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.