ECLI:NL:GHAMS:2016:1974

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
200.185.013/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak hebben klagers op 4 februari 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 15 december 2015, waarin hun klacht tegen de gerechtsdeurwaarders als kennelijk ongegrond was afgewezen. De kamer had eerder op 23 juni 2015 de klacht van klagers tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond verklaard. Klagers voerden aan dat de kamer het verzet tegen deze beschikking gegrond had moeten verklaren, maar het hof oordeelde dat de kamer haar beslissing op dezelfde gronden had gebaseerd als de voorzitter van de kamer. Het hof heeft vastgesteld dat er geen schending van fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde heeft plaatsgevonden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen. Daarom verklaarde het hof klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2016.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.185.013/01 GDW
nummer eerste aanleg : 613.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 mei 2016
inzake
1. [naam],
gevestigd te [plaats],
2. [naam],
3. [naam]
beiden wonend te [plaats],
appellanten,
gemachtigde: mr. R.S. Namjesky, advocaat te Breda,
tegen
1. [naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
2. [naam],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
3. [naam],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna tezamen te noemen: klagers) hebben op 4 februari 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 15 december 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:221), verzonden op 19 januari 2016.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klagers tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 23 juni 2015, waarbij de klacht van klagers tegen geïntimeerden (hierna tezamen te noemen: de gerechtsdeurwaarders) als kennelijk ongegrond was afgewezen, ongegrond verklaard
.
1.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 7 maart 2016 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klagers in hun hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2016. De gerechtsdeurwaarders hebben vooraf schriftelijk te kennen gegeven niet te zullen verschijnen. Namens klagers is klager sub 2. verschenen, vergezeld van de gemachtigde. Beiden hebben het woord gevoerd.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van klagers in het hoger beroep

3.1.
Klagers hebben bij brieven van 11 december 2014 en 30 januari 2015 (ingekomen bij de kamer op respectievelijk 16 december 2014 en 3 februari 2015) bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd, dat bij de kamer is ingekomen op 16 januari 2015 en 28 mei 2015. De voorzitter van de kamer heeft vervolgens bij beschikking van 23 juni 2015 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beschikking is bij brief van 3 juli 2015 aan klagers toegezonden, waarna klagers bij brief van 10 juli 2015 verzet hebben ingesteld tegen deze beschikking. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 10 november 2015. De kamer heeft bij beslissing van 15 december 2015 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) bepaalt dat tegen een beslissing van de kamer tot ongegrondverklaring van het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden worden afgeweken.
3.3.
Klagers hebben in hun beroepschrift en ter zitting - samengevat weergegeven - betoogd dat de kamer het door klagers ingestelde verzet tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer gegrond had moeten verklaren dan wel dat de beslissing van de kamer zo moet worden gelezen dat de kamer het
verzetgegrond en de
klachtongegrond heeft verklaard. De kamer is namelijk inhoudelijk op de zaak ingegaan en is op andere gronden tot de ongegrondverklaring van het verzet gekomen dan de gronden waarop de voorzitter van de kamer de klacht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
3.4.
Het beroep van klagers op doorbreking van het appelverbod berust derhalve op de stelling dat de kamer op andere gronden tot de ongegrondverklaring van het door klagers ingestelde verzet is gekomen dan de gronden waarop de voorzitter van de kamer de klacht als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. Daargelaten de vraag of die omstandigheid voldoende is voor doorbreking van het appelverbod, is het hof van oordeel dat het door klagers feitelijk gestelde niet juist is. De kamer heeft haar beslissing in deze zaak in de kern op dezelfde gronden gebaseerd als de voorzitter van de kamer. Dat de kamer haar beslissing uitgebreider heeft gemotiveerd dan de voorzitter van de kamer, doet daaraan niet af.
Aldus is niet gebleken van schending van fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel van andere gronden die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen, zodat er geen reden is om van het in artikel 39 lid 4 Gdw opgenomen rechtsmiddelenverbod af te wijken.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 15 december 2015.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016 door de rolraadsheer.