In deze zaak hebben klagers op 4 februari 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 15 december 2015, waarin hun klacht tegen de gerechtsdeurwaarders als kennelijk ongegrond was afgewezen. De kamer had eerder op 23 juni 2015 de klacht van klagers tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond verklaard. Klagers voerden aan dat de kamer het verzet tegen deze beschikking gegrond had moeten verklaren, maar het hof oordeelde dat de kamer haar beslissing op dezelfde gronden had gebaseerd als de voorzitter van de kamer. Het hof heeft vastgesteld dat er geen schending van fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde heeft plaatsgevonden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen. Daarom verklaarde het hof klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2016.