In deze zaak gaat het om een klacht van de Officier van Justitie tegen een oud-notaris, die wordt verweten dat hij bij verschillende onroerendgoedtransacties tussen maart 2007 en april 2010 niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De Officier van Justitie stelt dat de oud-notaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de rechtmatigheid van de transacties en de herkomst van de gelden, wat volgens hem witwaspraktijken in de hand werkt. De kamer voor het notariaat heeft de Officier van Justitie echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat de Officier van Justitie wel ontvankelijk is in zijn klacht en vernietigt de eerdere beslissing. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de zaak, en het hof houdt verdere beslissingen aan.
De procedure begon met een beroepschrift van de Officier van Justitie op 13 augustus 2015 tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat van 15 juli 2015. De oud-notaris heeft verweer gevoerd en de zaak is behandeld op een openbare zitting op 3 februari 2016. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie en de aanvullende producties van beide partijen. De oud-notaris is in het verleden betrokken geweest bij onroerendgoedtransacties en is in 2015 door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een geldboete van € 47.500,- voor het niet melden van ongebruikelijke transacties. De klacht van de Officier van Justitie is ingediend met het doel om de beroepsnormen voor notarissen te handhaven en vastgoedfraude en witwassen tegen te gaan. Het hof concludeert dat de klacht ontvankelijk is en dat er geen sprake is van samenloop met strafrechtelijke vervolging, omdat de klacht en de strafrechtelijke vervolging betrekking hebben op verschillende gedragingen.