Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat voortvloeide uit een burenconflict tussen twee partijen, hierna aangeduid als appellanten en geïntimeerden. De appellanten hebben een perceel met opstal in eigendom, dat zij gebruiken als bruidswinkel met een appartement, terwijl de geïntimeerden hun perceel als woning gebruiken. De appellanten hebben in 2007 een bouwvergunning verkregen voor het veranderen van de gevels van hun pand, maar de geïntimeerden hebben bezwaar gemaakt tegen de overbouw die volgens hen de erfgrens overschrijdt. De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de appellanten bepaalde bouwwerken moesten verwijderen en hen verboden om het perceel van de geïntimeerden te gebruiken.
De appellanten hebben in hoger beroep een incidentele vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, omdat zij van mening zijn dat het vonnis op juridische en feitelijke misslagen berust. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat er sprake is van een klaarblijkelijke misslag in het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten op verschillende punten al aan het vonnis hebben voldaan en dat de belangen van de geïntimeerden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van de appellanten bij schorsing.
Het hof heeft de incidentele vordering van de appellanten afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerden. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.