Vanzelfsprekend, omdat bij uitstek de advocaat-generaal op grond van de aan hem bij wet
opgedragen taak gehouden is om al hetgeen van betekenis kan zijn voor de door het hof te
geven (eind)beslissingen tijdig aan het hof (en aldus ook aan de daarvoor in aanmerking
komende verdachten en hun raadslieden) ter kennis te brengen. Daarbij heeft als uitgangspunt
te gelden dat in het licht van de even bedoelde taakstelling de advocaat-generaal die
transparantie zal hebben te betrachten op het in zijn ogen daarvoor in aanmerking komende
moment, doch in elk geval uiterlijk bij gelegenheid van zijn requisitoir of zoveel eerder als
redelijkerwijs voor hem voorzienbaar nodig is met het oog op door het
hof te verrichten of te bevelen onderzoek en/of daarover te voeren debat door partijen ter
terechtzitting. Voorts is het denkbaar dat de op het spel staande belangen van
de verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 1] vergen dat hij die transparantie onverwijld betracht.
In hetgeen namens de verdachten is aangevoerd vindt het hof geen grond om in afwijking van
het hiervoor omschreven uitgangspunt aan de advocaat-generaal op te dragen de openheid te verschaffen over hetgeen door het Openbaar Ministerie met de verdachte [getuige] mogelijk is gewisseld, toegezegd of afgesproken over (het voortduren van) diens voorlopige hechtenis.
Uit het voorgaande vloeit bovendien voort dat er evenmin een grond bestaat
– wat daarvan overigens in strafvorderlijke zin ook zij – voor het geven van enige opdracht of
het doen van enige aanbeveling door het hof aan de advocaat-generaal over de door hem te
bewandelen weg in het geval waarin bij de advocaat-generaal het voornemen bestaat om de
verdachte [getuige] uit diens voorlopige hechtenis in vrijheid te stellen.