Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief IIgewezen op de datum van inschrijving van hemzelf in de GBA (12 maart 2013), de datum van verlening van de huisvestingsvergunning (22 april 2013; met daarin onder meer het verzoek zichzelf en zijn medebewoners in de GBA in te schrijven, voor zover dat nog niet was gebeurd), de datum van inschrijving van zijn zoon in de GBA (25 april 2013) en het pas in januari 2014 door de gemeente aansturen op tenuitvoerlegging van het – [appellant] niet eerder bekende – tegen [A] gewezen vonnis. Deze omstandigheden wijzen er volgens [appellant] op dat de gemeente wist, dan wel kon weten, dat hij de werkelijke eigenaar was van de woonwagen op de standplaats en dat hij deze ook als woning, met zijn minderjarige zoon, in gebruik had. De gemeente is daartegen een jaar lang niet opgetreden en heeft het gebruik door middel van het verlenen van een huisvestingsvergunning toegestaan, aldus [appellant] .
grief Iheeft [appellant] gesteld dat de gemeente ten aanzien van het woonwagenkamp aan de [adres] een zogenoemd uitsterfbeleid hanteert. Dit beleid houdt in dat de gemeente de bewoners van de woonwagens niet zal dwingen om te vertrekken, maar dat via natuurlijk verloop het woonwagenkamp uiteindelijk leeg zal komen te staan, zoals volgt uit het bestemmingsplan Bedrijventerrein Waarderpolder 2010. In de praktijk zal dit beleid volgens [appellant] betekenen dat het nog tientallen jaren zal duren voordat alle woonwagens door verhuizing of overlijden van de bewoners leeg zullen komen te staan en daarmee ook de standplaatsen. De woonwagenbewoners vormen een hechte gemeenschap en zijn niet bereid het woonwagenkamp op korte termijn te verlaten. [appellant] vindt het daarom onbegrijpelijk waarom juist zijn standplaats ontruimd moet worden. Daarna blijven nog zes woonwagens staan. [appellant] veroorzaakt geen overlast of andere problemen op het woonwagenkamp. De gemeente maakt, aldus [appellant] , misbruik van haar bevoegdheid door ontruiming van de standplaats te vorderen, omdat zij daarbij geen enkel belang heeft. [appellant] heeft daarentegen zwaarwegend belang bij het niet hoeven ontruimen van de standplaats. Hij heeft daar, met zijn minderjarige zoon, zijn hoofdverblijf en heeft geen alternatieve woonruimte. Zij komen door ontruiming op straat te staan, aldus [appellant] .
grief IIIfaalt.