2.5Het voorgaande resulteert erin dat van de betalingen aan derden een totaalbedrag van ƒ 187,60 niet mede voor rekening van [geïntimeerde] kan worden gebracht.
2.6.1Met betrekking tot de verantwoording door [appellant] van de aan [appellant] & [de BV] gedane betalingen heeft [geïntimeerde] als meest ver strekkende verweer aangevoerd dat onduidelijk is waarom een deel van de betalingen niet rechtstreeks vanaf de bouwrekening zou zijn gedaan, maar zou zijn verricht door [appellant] & [de BV] en later aan haar vergoed en dat ook als [appellant] & [de BV] ten behoeve van het gezamenlijke project betalingen zou hebben gedaan, dat nog niet meebrengt dat [appellant] daarvoor een vordering heeft op [geïntimeerde] . Dit betoog wordt verworpen. In het tussenarrest (r.o. 3.16) heeft het hof vastgesteld dat een bedrag van in totaal ƒ 101.975,94 vanaf de bouwrekening is overgemaakt aan [appellant] & [de BV] . Voor zover door [appellant] wordt aangetoond dat tegenover die betalingen aan [appellant] & [de BV] betalingen staan van die vennootschap ten behoeve van het gezamenlijke bouwproject, kan daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de schuld van [geïntimeerde] . In zoverre hebben de betalingen vanaf de bouwrekening immers betrekking op het gezamenlijke project. Waarom de betalingen zo zijn gelopen acht het hof niet relevant.
2.6.2[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat hij het door [appellant] geproduceerde overzicht volkomen ondoorzichtig acht. Hij wenst een onderzoek in de boekhouding van [appellant] privé en met name in die van [appellant] & [de BV] . [appellant] heeft in zijn laatste akte medegedeeld dat onderzoek in de administratie van [appellant] & [de BV] , zoals door [geïntimeerde] gevraagd, geen zin heeft omdat er geen ander bewijsmateriaal aanwezig is dan bij de akte is gevoegd en de bankafschriften van [appellant] & Krook uit 2001 niet meer beschikbaar zijn. Het hof acht het door [geïntimeerde] gevraagde onderzoek evenmin zinvol. Het hof zal aan de hand van de overgelegde bewijsmiddelen beoordelen welke betalingen door [appellant] & [de BV] ten behoeve van het gezamenlijke project afdoende zijn komen vast te staan. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is onvoldoende gespecificeerd en wordt derhalve gepasseerd.
2.6.3[appellant] heeft in de akte het bedrag van ƒ 101.975,94 dat aan [appellant] & [de BV] is betaald verantwoord in euro’s. Voor het gemak zal het hof hem daarin volgen. Hij heeft aangevoerd dat de betalingen door [appellant] & [de BV] tevens zijn verricht uit twee bedragen van ƒ 50.000,= die door [appellant] en [geïntimeerde] op de rekening van [appellant] & [de BV] zijn gestort. Het totale aldus gefourneerde bedrag van ƒ 201.975,94 is door [appellant] verantwoord. [geïntimeerde] stelt wel dat hij niet weet van de twee betalingen van ƒ 50.000,=, maar nu hij niet stelt dat [appellant] & [de BV] méér betalingen van hem heeft ontvangen dan de door [appellant] genoemde, kan van de opgave door [appellant] worden uitgegaan.
2.6.4Van een door [appellant] opgevoerde betaling van € 4.002,43 aan Weiss Kompletdach, een betaling van € 207,55 aan PerTiwag, een betaling van € 353,82 aan Larch Bernhard en bankkosten ten bedrage van € 133,= zijn geen bewijzen van betaling overgelegd. Met deze gestelde betalingen kan het hof dan ook geen rekening houden. Daarnaast stelt [appellant] zelf dat van een bedrag van € 719,63 geen verantwoording is te vinden. Ook dat bedrag moet derhalve van het totale bedrag van ƒ 300.000,= worden afgetrokken.
2.6.5[appellant] heeft voorts opgevoerd betalingen aan notaris [notaris 1] en het Bezirksgerichts Hopfkarten, het Bezirkshauptmannschaft Kitzbühel en aan de gemeente Itter tot een totaal van € 3.557,96. Het hof komt echter slechts aan een totaal van € 3.165,53, een verschil van € 392,43. Door middel van de nota van notaris [notaris 1] is de aard van de betalingen aan deze voldoende aangetoond en tevens aangetoond dat die het gemeenschappelijke project betroffen. [geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat uit het overgelegde verzendbestand niet blijkt dat de betalingen daadwerkelijk door [appellant] & [de BV] zijn verricht, maar het hof verwerpt dat verweer omdat is aangetoond dat deze bedragen verschuldigd waren, niet aannemelijk is dat notaris [notaris 1] van betaling zou afzien en [geïntimeerde] niet heeft aangevoerd dat op enige andere manier voor betaling is zorggedragen. Met betrekking tot de drie overige gestelde betalingen is echter in het geheel geen ondersteunend bewijsmateriaal overgelegd, zodat het hof die betalingen buiten beschouwing zal laten. In totaal is derhalve (€ 392,43 + € 385,16 + € 85,76 + € 407,98, dat is) € 1.271,33 niet afdoende verantwoord.
2.6.6[appellant] heeft vier betalingen opgevoerd aan de aannemer [aannemer] . De eerste is een bedrag van ƒ 30.000,= dat blijkens een overgelegd bankafschrift door [appellant] & [de BV] is betaald op 24 mei 2001. Dat dit een eerste aanbetaling betreft blijkt uit een door [appellant] overgelegde factuur van [aannemer] van 7 juni 2001, waarin aanspraak is gemaakt op een tweede voorschotbetaling en melding is gemaakt van het reeds gestort zijn van dit eerste voorschot (in Oostenrijkse Schilling). De kale betwisting bij gebrek aan wetenschap dat deze betaling hem aangaat baat [geïntimeerde] niet. In het tussenarrest is vastgesteld dat [geïntimeerde] , vanwege diens betere beheersing van het Duits, de contacten met de Oostenrijkse aannemer heeft onderhouden. Van hem had derhalve, mede aan de hand van de door [appellant] overgelegde facturen, een meer gemotiveerde betwisting mogen worden verwacht. Met de genoemde factuur en het door [appellant] overgelegde verzendbestand acht het hof ook voldoende aangetoond dat het tweede voorschotbedrag (ad ƒ 80.074,97) door [appellant] & [de BV] is voldaan. De gestelde betaling van (omgerekend) € 1.598,80 acht het hof met een onduidelijke fax met daarop het stempel “betaald per bank 09 juli 2001” echter niet aangetoond. Hetzelfde geldt voor een gestelde betaling van (omgerekend) € 11.552,07 op 10 augustus 2001 met betrekking tot een factuur van 20 juli 2001, nu op de door [appellant] overgelegde uitdraai uit het elektronisch bankierenprogramma bij deze betaling is vermeld “wacht op autorisatie” en onvoldoende vast staat dat die betaling is doorgegaan. Voor laatstgenoemde twee facturen geldt bovendien dat onduidelijk is gebleven hoe de daarop vermelde bedragen zich verhouden tot de betaalde voorschotten.
2.6.7De door [appellant] opgevoerde betalingen aan Gemeindeamt Itter ten bedrage van in totaal € 5.852,41 zijn door [geïntimeerde] niet betwist en kunnen dus in aanmerking worden genomen.