ECLI:NL:GHAMS:2016:190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.169.916/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris met betrekking tot ontvangst van gelden en communicatie over boedelafwikkeling

In deze zaak gaat het om een klacht van klaagster tegen notaris mr. [appellant] te [plaats], die in hoger beroep is gekomen tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat. De kamer had de klacht van klaagster gegrond verklaard en de notaris berispt. Klaagster verwijt de notaris dat hij in 2014 onjuist heeft verklaard dat hij op 25 januari 2011 geen gelden van haar in ontvangst heeft genomen. Klaagster stelt dat zij op die datum een bedrag van € 25.000,- heeft overhandigd aan de notaris, maar dat hij dit niet heeft bevestigd en haar niet heeft geïnformeerd over de overdracht van dit bedrag aan zijn dochter. Het hof heeft de zaak behandeld op 12 november 2015 en heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg. Het hof oordeelt dat klaagster niet-ontvankelijk is in twee van de drie klachtonderdelen, omdat deze niet tijdig zijn ingediend. Het hof verklaart het derde klachtonderdeel ongegrond, omdat er onvoldoende bewijs is dat de notaris de klacht niet correct heeft afgehandeld. De beslissing van de kamer wordt vernietigd en het hof komt tot de conclusie dat de notaris niet in zijn plichten is tekortgeschoten.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.169.916/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2014/66
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 januari 2016
inzake
mr. [appellant] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [naam] te [plaats te land] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 18 mei 2015 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 april 2015 (ECLI:NL:TNORSHE:2015:4). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klaagster heeft op 8 juni 2015 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2015. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, en klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
1.4.
Ondanks het bezwaar van klaagster tegen de aan de pleitnota van de notaris gehechte bijlagen (productie A.1 en A.2) neemt het hof die stukken in aanmerking. De stukken zijn gemakkelijk te doorgronden en klaagster heeft zich erover kunnen uitlaten.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De notaris heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klaagster heeft een affectieve relatie gehad met [naam] (hierna: erflater). Erflater is eerder gehuwd geweest en uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [naam] (hierna: de zoon) en [naam] (hierna: de dochter).
3.2.2.
Op 26 oktober 2010 heeft de dochter schriftelijk verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen de verkoop van het huis van erflater in [land] (hierna: het huis) aan (onder meer) klaagster voor een bedrag van € 15.000,-. De zoon heeft een soortgelijke schriftelijke verklaring ondertekend.
3.2.3.
Klaagster heeft van erflater een bedrag van € 25.000,- in contanten ontvangen (€ 15.000,- om het huis te verkrijgen en € 10.000,- om het huis te renoveren).
3.2.4.
Op 30 oktober 2010 is erflater overleden. Hij heeft de zoon en de dochter (hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen) tot zijn erfgenamen benoemd.
3.2.5.
De notaris heeft op 7 december 2010 in opdracht van de kinderen een verklaring van erfrecht opgemaakt.
3.2.6.
Op 25 januari 2011 hebben de kinderen op het kantoor van de notaris een gesprek gehad met de notaris in verband met enkele vraagpunten ten aanzien van de boedelafwikkeling. Klaagster is ook aanwezig geweest bij voormeld gesprek en heeft diezelfde dag het (van erflater ontvangen) bedrag van € 25.000,- meegebracht naar het notariskantoor, waarna de gelden zijn geteld en in een verzegelde envelop zijn gedaan. De dochter heeft dit bedrag in ontvangst genomen. Het bedrag van € 25.000,- is diezelfde dag op een bankrekening gestort.
3.2.7.
In 2013 is de verkrijging door de kinderen van het huis ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Eind juni 2014 heeft de zoon met klaagster contact opgenomen in verband met de overdracht van het huis aan haar. Op 28 juni 2014 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen de zoon, diens echtgenote en de gemachtigde van klaagster.
3.2.8.
Op 30 juni 2014 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klaagster en de notaris. Op diezelfde datum hebben de zoon en diens echtgenote aan klaagster bij e-mail het volgende bericht.
“Jammer dat we je zaterdag niet troffen. We hebben een prettig gesprek gehad met [naam][de gemachtigde van klaagster]
maar we gingen wel met een raar gevoel weg. We wilde het graag over het huisje in [land] hebben en hoe jij het ziet hoe we dit het beste kunnen regelen. Wij willen graag de overdracht zo snel mogelijk zodat we niet met de verantwoordelijkheid (en gemeentelijke kosten etc) van het huisje blijven zitten.
[de gemachtigde van klaagster] kwam met een ander verhaal waarvan we niet helemaal begrepen of hij het nou verkeerd had begrepen van jou of dat wij nu de weg kwijt zijn. Hij stelde dat het geld nog bij de notaris ligt en nog terug moet. Wij hebben jou in juni 2011 het geld teruggegeven, contant. (..) We waren opgelucht toen we richting [land] op vakantie gingen en we jou het geld konden geven. (..) We willen over deze kwestie heel graag een gesprek met jou. Geen probleem als [de gemachtigde van klaagster] daarbij aanwezig is. Wanneer het moeilijk is voor jou om de overdracht van het huisje rond te krijgen op korte termijn, vertel het ons alsjeblieft. (..).”

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris het volgende.
i. De notaris heeft in 2014 bij herhaling in strijd met de waarheid verklaard dat hij tijdens de bespreking op 25 januari 2011 geen gelden van klaagster in ontvangst heeft genomen.
Tijdens het telefoongesprek op 30 juni 2014 heeft de notaris ontkend dat hij gelden van klaagster zou hebben opgeëist. Hij heeft verklaard dat hij op 25 januari 2011 helemaal geen gelden heeft gezien dan wel in ontvangst heeft genomen. Die mededeling heeft de notaris nog enkele malen herhaald, ook bij latere contacten die hij had met de gemachtigde van klaagster.
ii. De notaris heeft geen ontvangstbevestiging van het bedrag van € 25.000,- aan klaagster afgegeven en evenmin gesproken over de vraag hoe dit bedrag moest worden aangemerkt.
iii. De notaris heeft nagelaten klaagster te berichten dat hij voormeld bedrag op 25 januari 2011 aan de dochter heeft overhandigd. Klaagster is bij die overhandiging niet aanwezig geweest. Zij heeft pas medio 2014 vernomen dat de notaris dit bedrag, onmiddellijk nadat zij het notariskantoor had verlaten, aan de dochter heeft overhandigd. Tot die tijd was zij in de veronderstelling dat het desbetreffende bedrag bij de notaris was gedeponeerd in afwachting van de overdracht van het huis.

5.Standpunt van de notaris

5.1.
De notaris heeft bij brief van 17 september 2014 bij de kamer verweer gevoerd.
5.2.
In hoger beroep heeft de notaris in hoofdzaak het volgende aangevoerd met betrekking tot de gang van zaken in 2011 en 2014. Tijdens de bespreking op 25 januari 2011 hebben de kinderen en klaagster een aantal praktische afspraken gemaakt en vastgelegd in een (door de notaris handgeschreven) document van 25 januari 2011 (bijlage 2 bij het beroepschrift). Dit document is voorzien van de parafen van de kinderen en klaagster. Onder meer is afgesproken dat klaagster het bedrag van € 25.000,- aan de kinderen ter hand zou stellen en dat de kinderen dit bedrag vervolgens zouden storten op een ervenrekening die zij beheerden. Nadien zouden de kinderen zich nader beraden ‘hoe hier mee om te gaan in het licht van het besprokene’. De gemaakte afspraken zijn klaagster en de kinderen nog diezelfde dag nagekomen. De feitelijke overhandiging van voormeld bedrag door klaagster aan de kinderen heeft plaatsgevonden op het notariskantoor. Uit productie A.2 blijkt dat de storting op de ervenrekening eveneens op 25 januari 2011 heeft plaatsgevonden. Gezien de duidelijke afspraken zag de notaris geen aanleiding voor nadere formaliteiten. In 2014 meldde de (Engels sprekende) gemachtigde van klaagster zich bij de notaris. Hij wenste informatie over de gang van zaken tijdens de bespreking op 25 januari 2011. Vanwege het ontbreken van een volmacht en gezien het feit dat (telefonisch) niet zomaar aan een ieder mededelingen mogen worden gedaan over zaken van cliënten, heeft de notaris daarop terughoudend gereageerd en medegedeeld dat hij het desbetreffende bedrag van € 25.000,- niet onder zich had. Deze ‘mededeling’ is niet herroepen tijdens het gesprek met de voorzitter van de kamer op 4 november 2014, aldus de notaris. Hij heeft op dat moment meer verklaard dan voorheen, omdat hij inmiddels beschikte over een volmacht van klaagster. De notaris heeft later begrepen dat het bedrag van € 25.000,- reeds in juni 2011 aan klaagster was teruggegeven (zie e-mail van 2 oktober 2014 van de zoon, bijlage 3 bij beroepschrift alsmede de stukken eerste aanleg).

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
De notaris heeft aangevoerd dat, anders dan de kamer heeft geoordeeld, klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht van 7 juli 2014 omdat zij deze niet tijdig, dat willen zeggen binnen de driejaarstermijn van artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna), heeft ingediend.
6.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna moet een klacht worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.3.
In klachtonderdeel i. verwijt klaagster de notaris dat hij in 2014 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij tijdens de bespreking op 25 januari 2011 geen gelden van haar in ontvangst heeft genomen. Dit klachtonderdeel komt erop neer dat klaagster en de notaris een andere lezing hebben over wat er op 25 januari 2011 is gebeurd en betreft dus in wezen de vraag wat toen is voorgevallen. De driejaarstermijn is ten aanzien van dit onderdeel in januari 2011 aangevangen. Klaagster heeft dan ook te laat geklaagd.
6.4.
Ook wat betreft klachtonderdeel ii. is het hof van oordeel dat de driejaarstermijn is gaan lopen op 25 januari 2011, omdat klaagster op die dag het bedrag van € 25.000,- heeft meegebracht naar het notariskantoor en toen heeft kunnen vaststellen dat zij geen ontvangstbevestiging kreeg en de notaris niet met haar sprak over de vraag hoe dit bedrag moest worden aangemerkt. De klacht is op dit klachtonderdeel daarom evenmin tijdig bij de kamer ingediend, zodat klaagster niet in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen.
6.5.
Naar het oordeel van het hof kan klaagster wel worden ontvangen in klachtonderdeel iii., aangezien in hoger beroep niet is komen vast te staan dat klaagster reeds eerder dan op 28 juni 2014 (het moment waarop het gesprek heeft plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klaagster, de zoon en diens echtgenote) kennis heeft gekregen van het feit dat het bedrag van
€ 25.000,- aan de dochter is overhandigd (en dus niet in depot is gehouden bij de notaris).
Klachtonderdeel iii.
6.6.
Klaagster verwijt de notaris in klachtonderdeel iii. dat hij haar niet heeft meegedeeld dat het bedrag van € 25.000,- op 25 januari 2011 aan de dochter is overhandigd. De notaris heeft gemotiveerd betwist dat hij het bedrag van € 25.000,- op 25 januari 2011 aan de dochter heeft overhandigd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat klaagster voormeld bedrag - conform de onderling gemaakte afspraken - op 25 januari 2011 op het notariskantoor aan de kinderen heeft afgegeven. Hij hoefde klaagster dan ook niet daarover te informeren, aldus de notaris. Er is geen reden om aan het relaas van klaagster meer geloof te hechten dan aan dat van de notaris. Klaagster heeft ook niet uiteengezet dat en hoe zij haar gelijk kan bewijzen. Gelet hierop ontbreekt de feitelijke grondslag voor het verwijt dat klaagster de notaris maakt. Klachtonderdeel iii. moet daarom ongegrond worden verklaard.
6.7.
De conclusie is dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen i. en ii.;
- verklaart het klachtonderdeel iii. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016 door de rolraadsheer.