In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zich beklaagd over het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op zijn verzoeken om een betalingsregeling. De klacht is gegrond verklaard door de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die de gerechtsdeurwaarder een berisping heeft opgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep aangetekend. Tijdens de behandeling van de zaak op 18 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, het woord gevoerd, terwijl klager niet aanwezig was.
Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waarbij het hof verwijst naar de eerdere beslissing van de kamer. Klager had op verschillende momenten, zowel per brief als per e-mail, om een betalingsregeling gevraagd, maar ontving hierop geen tijdige reactie van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij niet tijdig heeft gereageerd, maar stelde dat dit slechts een geringe termijnoverschrijding betrof, aangezien het verzoek uiteindelijk vóór de aangezegde openbare verkoop is gehonoreerd.
Het hof oordeelt dat het niet tijdig reageren op de verzoeken van klager onbehoorlijk is, vooral gezien de context van een aangezegde openbare verkoop. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en legt de maatregel van berisping op, waarbij het hof benadrukt dat de gerechtsdeurwaarder zijn interne klachtenprocedure niet als excuus kan aanvoeren voor het niet tijdig reageren op de verzoeken van klager. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.