ECLI:NL:GHAMS:2016:1785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
23-003308-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met betrekking tot de rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2015. De verdachte, geboren in de Sovjet-Unie en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was aangeklaagd voor diefstal. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was en dat het bewijs dat hierdoor was verkregen uitgesloten diende te worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er op het moment van de aanhouding een redelijk vermoeden van schuld bestond. Dit oordeel was gebaseerd op de verklaringen van de aangever, die de verdachte had herkend als iemand die eerder winkeldiefstallen had gepleegd, en op het feit dat de verdachte kort contact had gehad met een medeverdachte die op camerabeelden was gezien tijdens een diefstal bij de Kruidvat. Het hof heeft de aanhouding van de verdachte rechtmatig geacht en het verweer van de raadsman verworpen. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden.

Uitspraak

parketnummer: 23-003308-15
datum uitspraak: 10 mei 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer
13-702564-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie) op [geboortedag] 1971,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof tevens acht heeft geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 8 april 2016 en toepassing heeft gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het vonnis aanvult met de hiernavolgende bespreking van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer.

Bespreking gevoerd verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, omdat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest en dientengevolge al hetgeen daardoor werd verkregen van het bewijs dient te worden uitgesloten. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Op het moment van de aanhouding van de verdachte bestond geen redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal. Uit het dossier blijkt dat de verdachte op straat stond toen [medeverdachte], van wie even later op camerabeelden werd gezien dat hij een diefstal bij de Kruidvat had gepleegd, uit de Kruidvat naar buiten kwam. Uit het kortstondig contact dat de verdachte vervolgens met [medeverdachte] had kan geen redelijk vermoeden van schuld worden gebaseerd. Weliswaar werd de verdachte door de medewerker van Kruidvat als een van de daders aangewezen, maar de politie had moeten doorvragen alvorens hem aan te houden. Dit is een ernstig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en heeft voor de verdachte het belangrijke nadeel gehad dat hij van zijn vrijheid beroofd is geweest.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
De aangever [aangever] herkende tijdens zijn werkzaamheden in de Kruidvat op 7 augustus 2015 een persoon aan de overkant van de straat als iemand die eerder in diverse vestigingen van de Kruidvat winkeldiefstallen had gepleegd (het hof begrijpt: de verdachte). De aangever keek daarop om zich heen in de winkel en zag een tweede persoon in de winkel die op dat moment naar buiten liep. Deze persoon maakte een handgebaar in de richting van de verdachte. Daarna vervolgden de twee mannen samen hun weg. Aangever [aangever] heeft vervolgens de camerabeelden van de Kruidvat bekeken. Daarop zag hij dat de man die kort daarvoor de Kruidvat had verlaten een mand vol stopte met tubes tandpasta, achter in de winkel liep en even later met een lege mand richting de uitgang van de winkel liep en de lege mand terug in het rek stopte. Naar aanleiding van zijn vermoeden dat er een diefstal was gepleegd heeft hij de politie gebeld. [aangever] is vervolgens achter de verdachte en de medeverdachte aan blijven lopen, totdat de politie arriveerde. De betreffende verbalisanten hadden via de portofoon vernomen dat een aangever achter twee winkeldieven aan zou lopen en dat de twee winkeldieven de Ten Katemarkt op waren gelopen. Ter plaatse werden zij gewenkt door [aangever]. Zij hoorden [aangever] verklaren: “ik heb gebeld. Zij zijn hier linksaf de markt opgelopen”. Op de markt aangekomen wees [aangever] de verdachten, die op dat moment niet meer samen opliepen, aan. De man die aan de overkant van de straat had gestaan bleek na zijn aanhouding de verdachte te zijn.
Het hof is, gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken, van oordeel dat de politie uit de haar op het moment van aanhouding beschikbare informatie ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit mocht afleiden. Het overweegt hieromtrent in het bijzonder dat de verbalisanten er op grond van de mededeling van [aangever] redelijkerwijs van uit mochten gaan dat hij zojuist getuige was geweest van een winkeldiefstal, waarbij de verdachte betrokken was geweest. Voorts is het hof van oordeel dat [aangever], gelet op het door hem waargenomen contact tussen de verdachte en de medeverdachte, redelijkerwijs kon vermoeden dat de verdachte bij de door de medeverdachte gepleegde winkeldiefstal betrokken was.
Het hof acht de aanhouding van de verdachte derhalve rechtmatig. Het verweer wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. A.E.M. Röttgering en mr. H. Manuel, in tegenwoordigheid van
J. Dommershuijzen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 mei 2016.
Mr. H. Manuel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]