Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
7 april 2016 in raadkamer behandeld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Klagers, die op 4 februari 2016 een beroepschrift hadden ingediend, waren in verzet gegaan tegen een eerdere beslissing van de kamer van 22 december 2015, waarin hun klacht tegen de gerechtsdeurwaarder als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat, tenzij er sprake is van een fundamenteel rechtsbeginsel dat is veronachtzaamd. Het hof oordeelde dat deze uitzondering in dit geval niet van toepassing was. Klagers hadden aangevoerd dat de beslissing onvolledig en onjuist was, maar het hof concludeerde dat een motiveringsgebrek geen grond vormt voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod. Uiteindelijk verklaarde het hof klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.