ECLI:NL:GHAMS:2016:1780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
200.185.011/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake ontvankelijkheid van klagers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Klagers, die op 4 februari 2016 een beroepschrift hadden ingediend, waren in verzet gegaan tegen een eerdere beslissing van de kamer van 22 december 2015, waarin hun klacht tegen de gerechtsdeurwaarder als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat, tenzij er sprake is van een fundamenteel rechtsbeginsel dat is veronachtzaamd. Het hof oordeelde dat deze uitzondering in dit geval niet van toepassing was. Klagers hadden aangevoerd dat de beslissing onvolledig en onjuist was, maar het hof concludeerde dat een motiveringsgebrek geen grond vormt voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod. Uiteindelijk verklaarde het hof klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.185.011/01 GDW
nummer eerste aanleg : 906.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 mei 2016
inzake
1. [naam] ,
2. [naam] ,
beiden wonend te [plaats] ,
appellanten,
tegen
mr. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna tezamen te noemen: klagers) hebben op 4 februari 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 22 december 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:237), verzonden op 5 januari 2016.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klagers tegen de beschikking van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 8 september 2015, waarbij de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk ongegrond was afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij brief van 8 maart 2016 gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van de klacht.
1.4.
Aan partijen is bericht dat de mondelinge behandeling zich in eerste instantie zou beperken tot de kwestie van de ontvankelijkheid. Bij e-mailbericht van 31 maart 2016 hebben klagers het hof bericht niet te zullen verschijnen op de geplande openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2016. Op 5 april 2016 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder telefonisch aan het hof bericht dat hij en de gerechtsdeurwaarder evenmin zullen verschijnen.
1.5.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klagers in hun hoger beroep, op
7 april 2016 in raadkamer behandeld.
1.6.
Bij afzonderlijke brieven van 8 april 2016 heeft het hof aan partijen de uitspraakdatum medegedeeld.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie, waaronder het proces-verbaal van 24 november 2015 met daaraan gehecht een kopie van de pleitnota van klagers, en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van klagers in het hoger beroep

3.1.
Klagers hebben op 6 januari 2015 bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft vervolgens bij beschikking van 8 september 2015 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beschikking is aan klagers toegezonden, waarna klagers tijdig verzet hebben aangetekend tegen deze beschikking. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 24 november 2015. De kamer heeft bij beslissing van 22 december 2015 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Klagers hebben in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat de bestreden beslissing onvolledig en onjuist is, aangezien daarin niet is gerefereerd en getoetst aan de wet en algemene rechtsbeginselen. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de bestreden beslissing geen grondslag kent en dat de kamer feitelijk het motiveringsbeginsel heeft geschonden, aldus klagers.
3.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft het hof bericht dat hij de mening is toegedaan dat tegen de bestreden beslissing geen hoger beroep openstaat.
3.5.
Het hof is van oordeel dat de onder 3.2. vermelde uitzondering zich in de onderhavige zaak niet voordoet. Volgens vaste jurisprudentie vormt een motiveringsgebrek geen grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Dat klagers menen dat de bestreden beslissing gebrekkig is gemotiveerd, is daarom, wat daarvan ook zij, onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 22 december 2015.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2016 door de rolraadsheer.