3.6Het hof zal eerst grief I in incidenteel appel behandelen.
3.6.1Privatescan heeft medio 2009 de op grond van de overeenkomst van 24 juni 2009 gemaakte video-opname op haar website geplaatst. [geïntimeerde] heeft [naam directeur] medio 2014 verzocht deze video-opname van de website te verwijderen omdat die video-opname “lang genoeg” op de website geplaatst was geweest. Privatescan heeft de video-opname vervolgens van haar website verwijderd. [geïntimeerde] voert aan dat partijen daarmee de overeenkomst uit 2009 met wederzijds goedvinden hebben beëindigd. Privatescan stelt dat zij de video-opname medio 2014 van haar website heeft afgehaald maar dat zij daarbij het voorbehoud heeft gemaakt dat deze teruggeplaatst zou kunnen worden indien de vervangende video-opname met een andere met name genoemde persoon geen succes zou blijken te hebben. Vast staat dat de video-opname in of kort na juni 2014 van de website van Privatescan is verwijderd. Daarmee heeft [geïntimeerde] , nu van het door Privatescan gestelde voorbehoud onvoldoende is gebleken, vooralsnog aannemelijk gemaakt dat tussen partijen in juni 2014 een nadere overeenkomst (hierna: nadere overeenkomst) is gesloten, op grond waarvan de overeenkomst van 2009 tot een einde is gekomen. Dat partijen een dergelijke nadere afspraak hebben gemaakt acht het hof temeer aannemelijk gelet op de (lange) duur, te weten van 2009 tot 2014, van de periode waarin de video-opname op de website van Privatescan te zien was en de bescheiden vergoeding van € 600,- die [geïntimeerde] voor haar medewerking aan het maken van de video-opname heeft ontvangen, welke bescheiden vergoeding beëindiging van het gebruik van de opname na verloop van tijd in de rede doet liggen. Nu het hof het aldus voldoende aannemelijk acht dat partijen in 2014 een nadere overeenkomst hebben gesloten houdende beëindiging van de in 2009 gesloten overeenkomst, stond het Privatescan niet vrij in 2015 de video-opname opnieuw op haar website te plaatsen, nu dat in strijd is met het portretrecht van [geïntimeerde] . Grief I in incidenteel appel slaagt. Privatescan wordt bevolen de video-opname van haar website te verwijderen. Op niet-nakoming van dit bevel zal een dwangsom worden gesteld van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-.
3.6.2De grieven I tot en met VI in principaal appel hebben betrekking op het gebruik van de portretfoto van [geïntimeerde] in de nieuwsbrief van Privatescan en van de video-opname via andere social media kanalen dan de website van Privatescan . Zij zullen gezamenlijk worden behandeld. Privatescan voert allereerst aan dat volgens het Svensson-arrest het gehele internet als één kanaal moet worden gezien. Voorts voert Privatescan aan dat [geïntimeerde] expliciet toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de foto en de videobeelden via andere media-kanalen, althans dat Privatescan er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] die toestemming had gegeven.
3.6.3Het hof is van oordeel dat, nu tussen partijen bij de overeenkomst van 24 juni 2009 was overeengekomen dat Privatescan de “uitdrukkelijke en schriftelijke” toestemming behoefde van [geïntimeerde] voor het gebruik van de portretfoto en de video-opname anders dan op de website van Privatescan , het gebruik van de foto en het via andere kanalen inzetten van de video-opname zonder expliciete toestemming van [geïntimeerde] niet was toegestaan. Hetgeen is beslist in het Svensson-arrest doet daaraan niet af. Het maakt immers verschil of de video-opname alleen te zien is via een bezoek aan de website van Privatescan of dat deze video-opname ook via Facebook of andere sociale media is te raadplegen. Partijen zijn overeengekomen dat alleen het eerste was toegestaan, behoudens uitdrukkelijke toestemming van [geïntimeerde] .
3.6.4Privatescan heeft zich er verder op beroepen dat [geïntimeerde] die expliciete toestemming op 30 juli 2009 mondeling heeft gegeven, maar zulks wordt door [geïntimeerde] betwist. Dat [geïntimeerde] een dergelijke toestemming mondeling zou hebben gegeven is in dit kort geding niet komen vast te staan. Bovendien is volgens de overeenkomst schriftelijke toestemming van [geïntimeerde] nodig en van enig schriftelijk bericht van [geïntimeerde] dienaangaande is niet gebleken. Verder voert Privatescan aan dat [cameraman] bij zijn e-mail van 20 oktober 2009 namens [geïntimeerde] de desbetreffende toestemming heeft gegeven. Dit valt naar het oordeel van het hof niet in deze e-mail van [cameraman] te lezen. [cameraman] was maker van de video-opname en daarmee rechthebbende in de zin van de Auteurswet. Hij schrijft dat hij het geen probleem vindt indien de video-opname via eigen social media kanalen van Privescan zou worden geplaatst. Kennelijk heeft [cameraman] daarbij het oog gehad op zijn positie als rechthebbende van het auteursrecht op die video-opname. Verder schrijft hij dat hij van [geïntimeerde] begrepen heeft dat zij dat ook zo met Privatescan had afgesproken. Daarmee stelt [cameraman] zich niet op als vertegenwoordiger van [geïntimeerde] - noch mocht Privatescan redelijkerwijs uit een gedraging van laatstgenoemde begrijpen dat hij als zodanig handelde -, maar geeft hij zijn indruk over wat tussen Privatescan en [geïntimeerde] zou zijn afgesproken. Het had op de weg van Privatescan gelegen te verifiëren bij [geïntimeerde] of deze weergave juist was en of zij inderdaad akkoord ging - hetgeen volgens het tussen Privatescan en [geïntimeerde] gesloten contract vereist was - met de wens van Privatescan tot plaatsing van de foto het gebruik van de video-opname op andere sociale mediakanalen. Niet is gesteld dat Privatescan dat nadien bij [geïntimeerde] heeft geverifieerd. Het hof concludeert daarom dat voorshands niet gebleken is dat [geïntimeerde] de vereiste toestemming heeft gegeven.
3.6.5Privatescan voert verder met een beroep op artikel 6:89 BW aan dat [geïntimeerde] , door pas in 2015 te stellen dat haar foto en de link naar de video-opname ten onrechte in de nieuwsbrieven van Privatescan was opgenomen, niet tijdig heeft geklaagd, nu zij al vanaf 2009 van de inhoud van die nieuwsbrieven op de hoogte was. Het hof verwerpt dit betoog. [geïntimeerde] heeft betwist kennis genomen te hebben van de inhoud van de nieuwsbrieven. Dat zij in weerwil hiervan op de hoogte was van de inhoud van de nieuwsbrieven is niet komen vast te staan. Nog afgezien daarvan is het antwoord op de vraag of tijdig is geklaagd afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort of de schuldenaar nadeel lijdt door het (late) tijdstip waarop de schuldenaar heeft geklaagd. Niet is gebleken dat Privatescan in het kader van de vraag of de foto en verwijzing naar de video-opname via de sociale media dienen te worden verwijderd, nadeel heeft geleden door het gestelde (late) tijdstip van klagen door [geïntimeerde] . Het betoog van Privatescan faalt.
3.6.6[geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof er een redelijk belang bij zich tegen opname van haar portret in de nieuwsbrief van Privatescan te verzetten. Deze opname, waarvoor geen toestemming is verleend, is immers in strijd met haar portretrecht.
3.6.7Het hof acht daarmee niet voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Privatescan vanaf 2009 gerechtigd was de foto van [geïntimeerde] alsmede de video-opname te gebruiken anders dan uitsluitend op de website van Privatescan . De grieven I tot en met VI in principaal appel falen.
3.6.8[geïntimeerde] voert in grief II in incidenteel appel aan dat haar vordering tot rectificatie ten onrechte is afgewezen. Privatescan heeft tegen deze vordering gemotiveerd verweer gevoerd. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd welk belang zij heeft bij de gevorderde rectificatie. De grief faalt reeds hierom.
3.6.9In grief III in incidenteel appel voert [geïntimeerde] aan dat Privatescan de in 3.3 onder ii genoemde informatie niet heeft verstrekt en dat de in dat vonnis bepaalde maximum dwangsom dus onvoldoende effect heeft gehad. Privatescan heeft dat niet voldoende gemotiveerd weersproken. Op het niet nakomen van de hiervoor genoemde veroordeling zal het maximum van de te verbeuren dwangsommen daarom worden verhoogd tot € 50.000,- als hierna te vermelden.
3.6.10De grieven VII en VIII in principaal appel hebben betrekking op de proceskostenveroordeling. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen heeft de voorzieningenrechter Privatescan terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. De grieven falen dus.