In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.I.M. Molenaar, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 augustus 2015, waarin de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de appellant en [X] B.V. had ontbonden. De appellant voerde aan dat de kantonrechter het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor had geschonden, waardoor er geen sprake meer was van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. De geïntimeerde, [X] B.V., vertegenwoordigd door mr. M.J. van Buren, concludeerde tot verwerping van het beroep.
Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een schending van fundamentele rechtsbeginselen. De appellant had verweer gevoerd tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar het hof volgde de argumenten van de geïntimeerde dat de arbeidsplaats van de appellant als gevolg van een noodzakelijke reorganisatie was komen te vervallen. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst kon worden ontbonden en dat de appellant niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat de grondslag van het ontbindingsverzoek was gewijzigd. Het hof verwierp het hoger beroep en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 1.788,= werden begroot, te vermeerderen met nakosten.