ECLI:NL:GHAMS:2016:1738

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
200.177.467/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van hoger beroep inzake ontbinding arbeidsovereenkomst en schending van fundamentele rechtsbeginselen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.I.M. Molenaar, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 augustus 2015, waarin de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de appellant en [X] B.V. had ontbonden. De appellant voerde aan dat de kantonrechter het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor had geschonden, waardoor er geen sprake meer was van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. De geïntimeerde, [X] B.V., vertegenwoordigd door mr. M.J. van Buren, concludeerde tot verwerping van het beroep.

Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een schending van fundamentele rechtsbeginselen. De appellant had verweer gevoerd tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar het hof volgde de argumenten van de geïntimeerde dat de arbeidsplaats van de appellant als gevolg van een noodzakelijke reorganisatie was komen te vervallen. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst kon worden ontbonden en dat de appellant niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat de grondslag van het ontbindingsverzoek was gewijzigd. Het hof verwierp het hoger beroep en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 1.788,= werden begroot, te vermeerderen met nakosten.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.467/01
zaaknummer rechtbank : 4221302 \ EA VERZ 15-635
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,
tegen:
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. van Buren te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk [X] genoemd.

1.Procesverloop

[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
25 september 2015, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2015, onder bovengenoemd zaaknummer gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking (hierna: de beschikking) zal vernietigen en opnieuw recht zal doen overeenkomstig de conclusie van het beroepschrift, kosten rechtens.
Op 6 november 2015 heeft mr. Molenaar het procesdossier van de eerste aanleg overgelegd.
Op 11 november 2015 is ter griffie van het hof een verweerschrift met producties van [X] ingekomen, waarin [X] concludeert tot verwerping van het beroep met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en de nakosten, onder de bepaling dat indien betekening van het arrest nodig is het bedrag aan nakosten wordt verhoogd met € 68,=.
Op 11 maart 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar voornoemd die het standpunt van [appellant] nader heeft toegelicht. Namens [X] zijn verschenen [A] , productieleider, en [B] , hoofd P&O, bijgestaan door mr. Van Buren voornoemd die het verweer van [X] nader heeft toegelicht aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in de beschikking in overweging 1, onder 1.1 tot en met 1.8, een aantal feiten opgesomd die hij als uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

3.De beoordeling

3.1
[X] heeft bij inleidend verzoekschrift, voor zover in hoger beroep nog van belang, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en haar te ontbinden wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve zo spoedig mogelijk beëindigd diende te worden. Die verandering van omstandigheden was, aldus [X] , daarin gelegen dat zij door structurele verliezen over de jaren 2012 tot en met 2014 genoodzaakt was te reorganiseren, ten gevolge waarvan nog maar één werkvoorbereider nodig was en, op basis van het afspiegelingsbeginsel, de arbeidsplaats van [appellant] (ook, aldus [X] , werkvoorbereider) was komen te vervallen. Herplaatsing van [appellant] bleek niet mogelijk.
3.2
[appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd en de kantonrechter verzocht de ontbinding af te wijzen. Primair betoogde [appellant] dat aan het verzoek ten grondslag was gelegd dat het UWV de ontslagvergunning zou verlenen, hetgeen niet was gebeurd, zodat daarmee - aldus [appellant] - de grondslag aan het verzoek was ontvallen. Subsidiair voerde [appellant] aan dat hij geen werkvoorbereider (meer) was, maar inmiddels de functie van vlechter/lasser vervulde en hij bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet in aanmerking kwam voor ontslag.
3.3
De kantonrechter heeft beide verweren van [appellant] ongegrond bevonden en de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2015 ontbonden. Aan [appellant] werd ten laste van [X] conform het geldende sociaal plan een aanvullingsregeling, een extra vergoeding en een outplacementvergoeding toegekend.
3.4
Ingevolge het ten tijde van het inleidende verzoek geldende artikel 7:685 lid 11 BW staat tegen een beschikking als de onderhavige geen hoger beroep open. Dit is slechts anders indien de rechter buiten het toepassingsbereik van (het toenmalige) artikel 7:685 BW is getreden of dit artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien bij de totstandkoming van de beschikking een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.5
[appellant] kan in zijn verzoek worden ontvangen, omdat hij in zijn beroepschrift heeft gesteld dat door de kantonrechter het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden, waardoor - aldus [appellant] - geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3.6
[appellant] voert aan dat de kantonrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op feiten die niet als grondslag voor het ontbindingsverzoek zijn aangevoerd en daarmee met zijn beschikking buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Daar (na verkregen ontslagvergunning) opzegging van [appellant] als voorzitter van de OR mogelijk zou afstuiten op het opzegverbod ingevolge artikel 7:670 lid 4 BW, heeft [X] niet alleen een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd, maar ook de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Nu de ontslagvergunning bij beslissing van 28 juli 2015 door het UWV is afgewezen, is - aldus [appellant] - de grondslag aan het ontbindingsverzoek van [X] komen te ontvallen en had de kantonrechter dat verzoek moeten afwijzen, dan wel [X] daarin niet ontvankelijk moeten verklaren. [X] heeft evenwel de grondslag van haar verzoek - na de afwijzende beslissing van het UWV - gewijzigd en de mondelinge behandeling gebruikt als verkapt appel van de beslissing van het UWV. [appellant] werd eerst bij pleidooi geconfronteerd met de kritiek van [X] op de beslissing van het UWV en [appellant] heeft daarop niet adequaat kunnen reageren, zodat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, aldus nog steeds [appellant] .
3.7
[X] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.8
Het hof oordeelt als volgt.
3.9
[X] heeft zowel aan haar verzoek tot het verlenen van een ontslagvergunning als aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat de arbeidsplaats van [appellant] als gevolg van een noodzakelijk doorgevoerde reorganisatie was komen te vervallen. [appellant] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat [X] de grondslag van het ontbindingsverzoek (ter zitting in eerste aanleg) heeft gewijzigd. Iets anders is dat de aanleiding voor het indienen van een ontbindingsverzoek, naast het in gang zetten van de UWV-procedure, voor [X] kennelijk is geweest dat [appellant] als OR-lid een opzegging (na verkregen toestemming daartoe) mogelijk zou proberen aan te tasten op grond van het hiervoor onder 3.6 genoemde opzegverbod. Die aanleiding moet echter niet verward worden met de grondslag die [X] (ook) voor het ontbindingsverzoek heeft aangevoerd. Het bewandelen van vorenbedoelde twee wegen stond [X] vrij.
3.1
Als [appellant] stelt dat hij bij de mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter verrast werd door nieuwe stellingen van [X] waarop hij toen niet kon reageren, kan hij dat [X] noch de kantonrechter verwijten: evenals in de UWV-procedure was het betoog van [X] in de ontbindingsprocedure dat de functie van [appellant] werkvoorbereider was, dat er na de reorganisatie nog maar één werkvoorbereider nodig was en dat op basis van het afspiegelingsbeginsel de arbeidsplaats van [appellant] was komen te vervallen. Het debat op dit punt is voorafgaand aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg voortgezet: [X] diende, met het oog op het door [appellant] in de UWV-procedure ingediende verweerschrift (waarin de stelling werd ingenomen dat [appellant] vlechter/lasser was en geenszins in aanmerking kwam voor ontslag) in de ontbindingsprocedure nadere stukken in, waarna [appellant] in die procedure (volledig bekend met het standpunt van [X] ter zake) zijn verweerschrift indiende. Ter mondelinge behandeling in eerste aanleg is meerbedoeld debat vervolgens voortgezet. Dit kan [appellant] niet hebben verrast.
3.11
De conclusie is dat in deze procedure niet een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Van de aangevoerde grond voor doorbreking van het appelverbod is geen sprake. Het door [appellant] ingestelde hoger beroep zal derhalve worden verworpen.
3.12
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verwerpt het beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot op heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 1.788,= , te vermeerderen met een bedrag van € 131,= dan wel (in geval van betekening) € 199,= aan nakosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A. Goslings, D. Kingma en G. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.