ECLI:NL:GHAMS:2016:1735

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
200.173.810/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Foutieve mededeling UWV over vestiging in Oekraïne en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De appellant, die sinds medio 1997 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de vorderingen van de appellant afgewezen, die stelde dat het UWV onrechtmatig had gehandeld door hem te informeren dat hij met behoud van uitkering naar Oekraïne kon verhuizen. Deze mededeling bleek onjuist te zijn, omdat er geen verdragsrelatie bestond tussen Nederland en Oekraïne op het gebied van sociale zekerheid.

De appellant vorderde schadevergoeding voor de kosten van verhuizingen en het verschil in levensstandaard tussen Oekraïne en België. Het hof oordeelde dat het UWV een fout had gemaakt door de appellant onjuist te informeren, maar dat de appellant niet alle gevorderde schade kon claimen. Het hof wees de vordering tot schadevergoeding voor de kosten van verhuizing toe, maar wees de overige vorderingen af, waaronder de vordering voor immateriële schade en het verschil in levensstandaard. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van het UWV om correcte informatie te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van onjuiste mededelingen voor de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.173.810/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/574460/HA ZA 14-1017
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2016
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats], [land] ,
appellant,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSINSTITUUT WERRKNEMERS VERZEKERINGEN
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en het UWV genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 16 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015, gewezen tussen hem als eiser en het UWV als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord;
- akte aan de zijde van [appellant] ;
- antwoordakte aan de zijde van het UWV.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof tot het vonnis waarvan beroep (hierna: het
vonnis) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen zoals in hoger
beroep gewijzigd zal toewijzen, met veroordeling van het UWV in de proceskosten
van beide instanties.
Het UWV heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met
veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van - naar
het hof begrijpt - het hoger beroep.
Het UWV heeft bewijs aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis in overweging 2, onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Die feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
( i) [appellant] ontvangt sinds medio 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de uitkering), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
(ii) Begin 2011 heeft het UWV [appellant] desgevraagd bericht dat hij met behoud van de uitkering naar Oekraïne kon verhuizen (hierna: de mededeling). De mededeling is ook schriftelijk door het UWV bevestigd. [appellant] is vervolgens met zijn partner vanuit Turkije - waar hij op dat moment woonde - naar Oekraïne verhuisd.
(iii) Bij brief van 19 juni 2012 heeft het UWV [appellant] bericht dat de mededeling onjuist is geweest, nu tussen Nederland en Oekraïne geen verdragsrelatie bestaat op het gebied van sociale zekerheid of handhaving en in dat geval export van uitkering niet is toegestaan. Het UWV heeft [appellant] in genoemde brief voorts geschreven - zakelijk weergegeven - dat hij uit oogpunt van coulance tot 1 januari 2013 de uitkering in Oekraïne zou blijven ontvangen, maar dat nadien de uitkering alleen nog zou plaatsvinden als [appellant] zich weer in Nederland of enig verdragsland zou hebben gevestigd. [appellant] en zijn partner hebben zich begin 2013 in België gevestigd.
(iv) In deze procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg, zich op het standpunt stellend dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld door de mededeling in te trekken terwijl bij hem het vertrouwen was gewekt dat hij in Oekraïne kon gaan en blijven wonen, aan schade (a) een bedrag van in totaal (niet € 214.640,- maar) € 214.440,- ter zake van kosten verband houdende met de verhuizingen (€ 17.480,-) en het verschil in levensstandaard tussen Oekraïne en België gedurende 20 jaar (€ 197.160,-), (b) een bedrag van € 20.000,- ter zake van aan het vertrek uit Oekraïne gespendeerd spaargeld, met daarover misgelopen rente van 10%, (c) en bedrag van € 30.000,- ter zake van immateriële schade en (d) een bedrag van € 800,- aan kosten van een opgesteld schaderapport. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] alle afgewezen.
( v) De grieven richten zich tegen die afwijzing en de gronden waarop die berust. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering met betrekking tot het verschil in levensstandaard tussen Oekraïne en België (zie hiervoor sub (iv) onder a) in die zin gewijzigd dat hij dat bedrag van € 197.160,- nu subsidiair vordert en primair, in plaats van die post, een bedrag vordert van € 367.863,-, zijnde het bedrag aan “
alle gemiste netto WAO-maanden vanaf 1 januari 2013 tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd (67) jaar”. Uiterst subsidiair vordert [appellant] in hoger beroep voor wat betreft de door hem gevorderde materiële schadevergoeding dat het hof een schatting maakt van de door hem geleden schade als gevolg van “
zijn gemiste kans”.
3.2
De grieven en de in hoger beroep gewijzigde vordering lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.3
Vaststaat dat het UWV een fout heeft gemaakt door [appellant] , begin 2011, mee te delen dat hij zich met behoud van de uitkering in Oekraïne kon vestigen: de regelgeving ter zake (zoals nader aangeduid in de brief van 19 juni 2012; zie hiervoor onder 3.1 sub (iii)) maakt immers dat dit rechtens onmogelijk is. Vanwege ook die regelgeving stond het het UWV vrij te handelen zoals het - na het opmerken van de gemaakte fout - heeft gedaan, te weten: terugkomen op de mededeling, [appellant] nog een uitloop tot 1 januari 2013 te geven met behoud van de uitkering in Oekraïne en vanaf dat moment [appellant] de keus te laten òf in de Oekraïne te blijven zonder de uitkering te ontvangen òf zich te vestigen in een verdragsland met behoud van de uitkering. De gegeven uitloop van ruim zes maanden acht het hof, gelet ook op de betrekkelijk korte periode tussen het tijdstip van de mededeling en het moment dat de fout werd ontdekt, zonder meer redelijk. In het vorengaande ligt besloten dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat de mededeling gezien moet worden als een onherroepelijke toezegging met de (kennelijk door hem bedoelde) inhoud dat hij tot in lengte van dagen in Oekraïne kon blijven wonen met behoud van de uitkering.
3.4
Het vorenstaande betekent dat [appellant] enkel de schade kan claimen die in causaal verband staat met de foute mededeling en met name niet ook schade als gevolg van het feit dat hij er voor heeft gekozen vanaf 1 januari 2013 niet langer - alsdan zonder uitkering - in Oekraïne te wonen. Reeds op die grond zijn de schadeposten ad € 367.863,- (bedrag gelijk aan WAO-uitkering vanaf 1 januari 2013 tot aan pensioengerechtigde leeftijd) alsook de subsidiaire vordering ad € 197.160,- (verschil kosten van levensonderhoud tussen Oekraïne en België) niet toewijsbaar. De uiterst subsidiaire vordering als hiervoor aan het slot van 3.1 beschreven deelt datzelfde lot voor zover die ook gestoeld is op een voortgezet verblijf in Oekraïne. Ook afgewezen wordt de gevorderde immateriële schade ad € 30.000,-, nu de enkele onderbouwing met de (ongedateerde) brief van de huisarts die als productie 12 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd onvoldoende is voor de conclusie dat hier sprake is van schade als bedoeld in artikel 6: 106 lid 1 onder b BW. Enig bewijs heeft [appellant] (ook) op dit punt niet aangeboden.
3.5
Wel toewijsbaar zijn de kosten van verhuizing als gevolg van de (foute) mededeling. Wat [appellant] zou hebben gedaan als hem niet was verteld dat hij met behoud van de uitkering naar Oekraïne kon verhuizen is onduidelijk en het hof gaat er van uit dat dit ook niet meer op te helderen valt. Op zich maakt het voor wat betreft bedoelde schade uit of [appellant] dan in Turkije was gebleven of dat hij dan op enig moment vandaar naar België of een ander verdragsland was vertrokken. Het hof is van oordeel dat bedoelde onduidelijkheid voor rekening van het UWV dient te komen en zal er daarom van uitgaan dat [appellant] , als hij (direct) juist was geïnformeerd, niet uit Turkije zou zijn vertrokken. Dit betekent dat zowel de kosten van de verhuizing naar Oekraïne als die naar België als schade hebben te gelden. Uit de als productie 6 bij inleidende dagvaarding overgelegde schadeopstelling heeft het hof begrepen dat de verhuiskosten van Turkije naar Oekraïne en van Oekraïne naar België in totaal € 12.930,- hebben bedragen. Het UWV heeft de hoogte van de in dit kader opgevoerde posten niet gemotiveerd betwist en voornoemd bedrag zal dan ook worden toegewezen. Ervan uitgaande dat [appellant] zonder de mededeling in Turkije zou zijn gebleven, geldt dat ook de posten voor het visum van zijn vrouw (€ 1.250,-) , de inburgeringscursus (€ 3.000,-) en het pasje voor de verblijfsvergunning (€ 300,-), als eveneens onvoldoende door het UWV betwist, voor vergoeding in aanmerking komen.
3.6
De gevorderde kosten ad € 800,- ter zake van het opstellen van het schaderapport hebben niet als schade te gelden, nu [appellant] redelijkerwijs geen professionele bijstand behoefde om de hiervoor onder 3.5 genoemde posten als schadeposten op te voeren.
3.7
Ten slotte heeft [appellant] een bedrag van € 20.000,-
gevorderd “voor het feit dat hij al zijn spaargeld moest gebruiken wegens kosten voortvloeiend uit zijn vertrek uit Oekraïne”. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk op welke kosten deze vordering ziet. Voor zover het ziet op de posten genoemd onder 3.5, komen die niet nog eens voor vergoeding in aanmerking op de voet dat het spaargeld daarvoor is aangesproken. Andere kosten samenhangend of voortvloeiend uit het vertrek heeft [appellant] niet opgevoerd. Genoemde vordering zal derhalve worden afgewezen.
3.8
De slotsom is dat [appellant] uit hoofde van materiële schadevergoeding een bedrag van € 17.480,- zal worden toegewezen en dat zijn vorderingen voor het overige zullen worden afgewezen.
3.9
Het hof ziet in deze uitkomst aanleiding de proceskosten in beide instanties te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
3.1
Een en ander leidt tot de volgende beslissing. Het arrest zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu dat niet is verzocht.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt het UWV om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 17.480,- ter zake van materiële schadevergoeding;
wijst de overige vorderingen van [appellant] af;
compenseert de proceskosten in beide instanties, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, C.M. Aarts en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.