ECLI:NL:GHAMS:2016:1702

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.180.234/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en eigendomsoverdracht van onroerend goed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd bepaald. De vrouw, met de Russische nationaliteit, en de man, met de Nederlandse nationaliteit, zijn in 1999 gehuwd en hebben op 18 februari 2016 hun huwelijk ontbonden. De vrouw heeft op 16 november 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 september 2015, waarin de rechtbank bepaalde dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en betwist de toedeling van bepaalde goederen, waaronder een appartement en twee voertuigen. De vrouw verzoekt om een andere verdeling van de goederen, waarbij zij stelt dat de man geen recht heeft op het appartement en dat de waarde van de voertuigen anders moet worden vastgesteld.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn de feiten en de juridische standpunten van beide partijen uitvoerig besproken. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw de helft van de waarde van het appartement aan de man moest vergoeden, maar de vrouw betwist dat het appartement tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, omdat zij het in 2013 zou hebben verkocht. De man stelt echter dat de verkoop niet reëel is en dat het appartement deel uitmaakt van de gemeenschap. Het hof heeft besloten om deskundigen te benoemen om te onderzoeken wanneer de eigendomsoverdracht van het appartement heeft plaatsgevonden volgens Russisch recht, aangezien dit van invloed is op de verdeling van de goederen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de voorgenomen vraagstelling aan de deskundigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 april 2016
Zaaknummer: 200.180.234/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C14/154345 / FA RK 14-972
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.I. Lunshof te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.G.A. van Leeuwen te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 16 november 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 september 2015 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk C14/154345 / FA RK 14-972.
1.3.
De man heeft op 19 januari 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 16 februari 2016 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft op 16 februari 2016 nadere stukken ingediend
.De vrouw heeft op 7 maart 2016 nadere stukken ingediend
.
1.6.
De zaak is op 10 maart 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1999 gehuwd. De vrouw heeft de Russische nationaliteit, de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het verzoekschrift echtscheiding is op 13 mei 2014 ingediend. Het huwelijk van partijen is op 18 februari 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 september 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In de bestreden beschikking is bepaald dat op de echtscheiding en de nevenvoorzieningen Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank heeft 13 mei 2014 gehanteerd als peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen op de in rechtsoverwegingen 3.16 tot en met 3.23 en 3.28 van de beschikking beschreven wijze.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
I: geen sprake is van toedeling van het appartement in [plaats] aan de vrouw en dus evenmin van een vergoeding door haar aan de man;
II: de Mercedes aan de man wordt toegedeeld voor een bedrag van € 14.408,-;
III: de Ford Ka aan de vrouw wordt toegedeeld voor een bedrag van € 500,-;
IV: de inboedel aan de man wordt toegedeeld voor minimaal een bedrag van € 5.000,-.
3.3.
De man verzoekt in incidenteel appel de beschikking waarvan beroep te vernietigen ten aanzien van het daarin bepaalde met betrekking tot het appartement in [plaats] en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vrouw haar rechten op het appartement in [plaats] aan de man heeft verbeurd, subsidiair, een nadere verdeling van het appartement in [plaats] te bepalen, waarbij van een waarde van € 135.000,- van het appartement dient te worden uitgegaan, althans van een ander in goede justitie door het hof te bepalen bedrag.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In hoger beroep zijn nog slechts enkele onderdelen van het geschil aan de orde, te weten het appartement in [plaats] (grief 1 van de vrouw en de grief in incidenteel appel van de man), de Mercedes en de Ford Ka (grief 2 van de vrouw) en de inboedel (grief 3 van de vrouw).
4.2.
In de bestreden beschikking is bepaald dat de Mercedes wordt toegedeeld aan de man voor een waarde van € 8.800,-, en dat de man de helft van de waarde aan de vrouw dient te vergoeden. De Ford Ka is voor een waarde van € 1.500,- toegedeeld aan de vrouw, waarbij de vrouw de helft van de waarde aan de man dient te voldoen.
De vrouw betwist de door de rechtbank aan ieder van de auto’s toegekende waarde. Volgens haar dient de Mercedes met een waarde van € 14.408,- in de verdeling te worden betrokken, en de Ford Ka met een waarde van € 500,-.
De grief kan niet slagen op grond van het navolgende. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw de door haar gestelde waarden onvoldoende onderbouwd.
De man voert aan dat de door de vrouw genoemde waarde van de Mercedes onrealistisch is. Hij heeft tijdens de procedure in eerste aanleg een offerte aangevraagd waaruit een prijs van € 8.826,- bleek. Dat bedrag heeft hij er niet voor kunnen krijgen en de Mercedes is uiteindelijk op 11 december 2015 door hem verkocht voor € 8.250,-, aldus de man. In dat licht acht het hof de enkele verwijzing door de vrouw naar een door haar overgelegde taxatie per 17 oktober 2015 onvoldoende om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen, temeer nu zij verwijst naar de op de taxatie genoemde verkoopprijs maar de genoemde inkoopprijs aanzienlijk lager is.
Over de Ford Ka overweegt het hof dat de vrouw ter zitting in eerste aanleg heeft ingestemd met toedeling aan haar voor een waarde van € 1.500,-. Tegen die achtergrond is het enkel overleggen van een ongedateerde notitie van een verkoopgesprek met een autohandelaar waarbij een lagere inruilwaarde is besproken onvoldoende om anders te oordelen dan de rechtbank.
4.3.
De vrouw stelt dat de inboedel in zijn geheel bij de man is gebleven. Zij brengt enkele uitdraaien van internet in het geding met betrekking tot een aantal bij de man achtergebleven duurdere apparaten. Op grond daarvan dient volgens de vrouw te worden uitgegaan van een aan de man toegedeelde waarde van € 5.000,-.
De man betwist de door de vrouw gestelde waarde. Bijna alle inboedelgoederen zijn aangeschaft in de periode 1999 tot medio 2009 en vertegenwoordigen geen waarde meer. Enkele van de door de vrouw genoemde apparaten zijn inmiddels onherstelbaar defect geraakt en door goedkopere alternatieven vervangen. Alle keukenapparatuur is ingebouwd en maakt als zodanig deel uit van de woning. Naar de mening van de man is de vrouw overbedeeld, omdat de aanschaf van nieuwe inboedel voor de vrouw is betaald van banktegoeden die tot de gemeenschap behoorden.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende onderbouwd dat de man is overbedeeld doordat de inboedel bij hem is gebleven. Ook deze grief faalt.
4.4.
De rechtbank heeft het appartement met het adres “ [adres] ” in [plaats] (hierna: het appartement) voor een waarde van € 135.000,- aan de vrouw toegedeeld en bepaald dat de vrouw de helft van de waarde aan de man dient te vergoeden. De rechtbank heeft naar aanleiding van het standpunt van de vrouw dat het appartement op de peildatum niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde omdat het in 2013 is verkocht, overwogen dat de vrouw naast de verkoopakte geen (ook naar Russisch recht voor de overdracht van het appartement vereiste) leveringsakte heeft overgelegd.
Ten aanzien van de waarde van het appartement heeft de rechtbank de vrouw niet gevolgd in haar standpunt dat de prijs waarvoor zij het appartement verkocht heeft, 600.000 roebel (destijds circa € 13.756,-), de waarde van het appartement is. De rechtbank heeft uit de stellingen van zowel de man als de vrouw afgeleid dat de verkoop van het appartement niet reëel is en het de vraag is of deze ooit tot daadwerkelijke levering aan de koper zal leiden. Vast is komen te staan dat de verkoopprijs van 600.000 roebel geen reële marktprijs voor het appartement is, aldus de rechtbank. De rechtbank is voor de verdeling uitgegaan van de door de man gestelde en door de vrouw verder niet weersproken (huidige) marktwaarde van € 135.000,-.
4.5.
De vrouw betwist dat de verkoop van het appartement niet reëel is en dat het appartement niet in eigendom is overgedragen. Zij verwijst daartoe naar het koopcontract van 2 november 2013 dat ten overstaan van de notaris is gesloten en de door haar in hoger beroep overgelegde akte van levering van 3 november 2013. Door de akte van levering is naar Russisch recht de eigendom van het appartement op de koper overgegaan, zo begrijpt het hof uit de ter zitting gegeven toelichting van de vrouw, en niet door de registratie/inschrijving van het eigendomsrecht van de koper in het Algemeen Rijksregister van rechten op onroerend goed en transacties met onroerend goed, welke inschrijving volgens de vrouw – zo blijkt uit het eveneens door haar in hoger beroep overgelegde bewijs van inschrijving – op 14 oktober 2015 heeft plaatsgevonden.
Voorts betwist de vrouw dat de verkoopprijs van 600.000 roebel/€ 13.756,- geen reële marktprijs voor het appartement is. Zij heeft het appartement voor dit bedrag verkocht omdat zij in financiële nood verkeerde doordat een achterstand was ontstaan in door haar aan de stad [plaats] te betalen bedragen voor gemeentelijke belasting en nutsvoorzieningen, zij geld nodig had voor de begrafenis van haar moeder en in Nederland geld nodig had voor de overnamekosten voor een huurwoning en de aanschaf van inboedel. Bij de tussen haar en de koper overeengekomen prijs is uitgegaan van de taxatiewaarde en is rekening gehouden met de verwaarloosde staat van het appartement en de voor de koper in verband daarmee te maken noodzakelijke kosten.
Van het ontvangen bedrag van € 13.756,- is niets over, zodat niet van enige verdeling sprake kan zijn, aldus de vrouw.
4.6.
De man stelt zich op het standpunt dat naar Russisch recht de levering zich voltrekt door de registratie van de koopovereenkomst. Op 13 mei 2014 had dus nog geen levering plaatsgevonden en maakte het appartement deel uit van de per die datum (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap.
De vrouw heeft volgens de man het appartement aan hem verbeurd, omdat zij het appartement opzettelijk heeft zoekgemaakt door het heimelijk te verkopen terwijl zij wist dat het tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde. De man verwijst ter onderbouwing naar een als productie b25 door hem in het geding gebrachte vertaling van een handgeschreven notitie van de vrouw die hij in de echtelijke woning heeft gevonden.
Subsidiair, zo begrijpt het hof, is de man van mening dat sprake is van een fictieve verkoop van het appartement door de vrouw aan haar hartsvriendin teneinde de werkelijke waarde van het appartement buiten de verdeling te houden. De vriendin is niet kapitaalkrachtig. Zij staat nog steeds ingeschreven op haar oorspronkelijke adres, terwijl de vrouw nog steeds staat ingeschreven op het adres van haar appartement. Volgens de man moet volgens Russisch recht betaling hebben plaatsgevonden in roebels. Er zijn geen betalingen bij of afgeschreven van de Russische bankrekeningen van de vrouw. Ook heeft geen betaling ten overstaan van de notaris plaatsgevonden, waarvoor een ondertekend betalingsbewijs verplicht is. De man betwist de noodzaak tot verkoop van het appartement vanwege ernstig achterstallig onderhoud en ook de financiële noodzaak om het appartement te verkopen ontbreekt volgens hem. Het appartement is in 2005 opgeknapt door de zuster van de vrouw en, omdat het appartement verhuurd was, kan er geen schuld van de vrouw aan de stad [plaats] zijn. De vrouw heeft voorts de diverse gestelde betalingen niet aangetoond.
Het appartement dient volgens de man voor de werkelijke waarde in de verdeling te worden betrokken. Hij betwist de door de vrouw gestelde taxatiewaarde van 228.177,73 roebel, die is gebaseerd op een uit het Sovjet tijdperk daterende waarde, welke laatstgenoemde waarde geen enkele correlatie met de economische waarde heeft. De in het koopcontract genoemde verkoopwaarde van 600.000 roebel is dan ook absoluut irreëel. De door hem gestelde waarde van € 135.000,- is gebaseerd op twee onafhankelijke berekeningen, te weten een berekening op basis van de historische koopprijzen in 2013 voor een buiten het centrum van [plaats] gelegen appartement en een berekening op basis van de vraagprijs van een nagenoeg identiek op hetzelfde adres gelegen appartement dat op 11 augustus 2015 te koop werd aangeboden.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de door de vrouw gestelde verkoop en levering van het appartement bevat het dossier de volgende vanuit het Russisch vertaalde stukken:
Een “koop(verkoop)contract van appartement” gedateerd 2 november 2013 (hierna: het koopcontract), inhoudende dat de vrouw het appartement heeft verkocht aan [X] (hierna: [X] ) voor 600.000 roebel. Volgens artikel 9 van het koopcontract verkrijgt [X] de eigendomsrechten op het appartement vanaf het moment van registratie van het koopcontract en de registratie van overdracht van de eigendomsrechten bij het Departement van de Federale rijksregistratie dienst, alsmede bij het Kadaster en de Cartografische dienst van [plaats] .
Een “akte van levering” gedateerd 3 november 2013 (hierna: de leveringsakte), inhoudende dat de vrouw conform het koopcontract het appartement aan [X] heeft geleverd
Een “Bewijs van Rijksregistratie van rechten [plaats] ” van (onder meer) de Federale Dienst voor Rijksregistratie, kadaster en cartografie en het bestuur van de Federale Dienst voor Rijksregistratie, kadaster en cartografie van de stad [plaats] gedateerd 14 oktober 2015 (hierna: het registratiebewijs), inhoudende dat het recht van eigendom van [X] op het appartement op die datum is ingeschreven in het Algemeen Rijksregister van rechten op onroerend goed en transacties met onroerend goed. Er wordt een (voorwaardelijk) kadasternummer gegeven. Als document waarop het bewijs is gebaseerd wordt het koopcontract genoemd.
4.8.
Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer de eigendomsoverdracht van het appartement heeft plaatsgevonden: door ondertekening van de leveringsakte op 3 november 2013 (de vrouw) dan wel door de registratie op 14 oktober 2015 (de man). Gelet op de aan het moment van levering door hen verbonden conclusies, te weten het appartement behoorde op 13 mei 2014, de peildatum, niet tot de huwelijksgoederengemeenschap en dient niet in de verdeling te worden betrokken (de vrouw) respectievelijk de vrouw heeft het appartement dat deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap zoek gemaakt en derhalve verbeurd subsidiair het appartement dient te worden verdeeld (de man), dient dan ook allereerst de vraag te worden beantwoord wanneer de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.
4.9.
Paragraaf 7 van het Burgerlijk Wetboek van de Russische Federatie (hierna: Russisch BW) bevat met betrekking tot de levering van onroerende zaken onder meer de volgende artikelen:
“Article 551. State Registration of the Transfer the Title to Real estate
The transfer of the title to real estate under the contract of sale of real estate to the buyer shall be subject to state registration.
Before the state registration of the transfer of the title to property the execution of the contract of sale of real estate by the parties shall not be a ground for the change of their relations with third persons.
(. . .)
Article 556. The Transfer of Real Estate
1.
Real estate shall be transferred by the seller and accepted by the buyer on the basis of the deed of conveyance or other document on its transfer.
Unless otherwise stipulated by the law or the contract, the obligation of the seller to transfer real estate to the buyer shall be deemed to be executed after this real estate is handed in to the buyer and after the parties sign the respective document on the transfer.”
4.10.
De hiervoor geciteerde bepalingen uit het Russisch BW geven geen eenduidig antwoord op de vraag wanneer tussen de partijen bij het koopcontract – de koper en de verkoper – de eigendomsoverdracht van het appartement heeft plaatsgevonden. Het hof is voornemens het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI), Spui 186, 2511 BW ‘s-Gravenhage tot deskundige te benoemen ter beantwoording van de hieronder geformuleerde vragen:
1. Op welk moment vindt naar Russisch recht tussen partijen bij het koopcontract (de koper en de verkoper) de eigendomsoverdracht van een onroerende zaak plaats:
- bij de ondertekening door de koper en de verkoper van de leveringsakte
- of na registratie van staatswege van de overdracht van de eigendomsrechten?
2. Indien de eigendomsoverdracht tussen de koper en de verkoper plaatsvindt na registratie van staatswege, om registratie van welk document gaat het dan: het koopcontract, de leveringsakte of beide?
3. Welke betekenis dient in verband met voorgaande vragen te worden gehecht aan de inhoud van artikel 9 van het koopcontract?
De kosten van de beantwoording van de vragen zullen ten laste worden gebracht van ’s Rijks
kas.
4.11.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na heden schriftelijk opmerkingen te maken over deze voorgenomen vraagstelling, waarna het hof de vragen bij beschikking definitief zal vaststellen en de opdracht aan het IJI zal verstrekken.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden in afwachting van de opmerkingen van partijen als hiervoor onder 4.10 bedoeld.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om binnen drie weken na heden schriftelijk bij het hof opmerkingen in te dienen overeenkomstig hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.10 en 4.11 is overwogen, onder verstrekking van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Kleene-Eijk, mr. G.B.C.M. van der Reep en mr. J. Jonkers in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.