In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd bepaald. De vrouw, met de Russische nationaliteit, en de man, met de Nederlandse nationaliteit, zijn in 1999 gehuwd en hebben op 18 februari 2016 hun huwelijk ontbonden. De vrouw heeft op 16 november 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 september 2015, waarin de rechtbank bepaalde dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en betwist de toedeling van bepaalde goederen, waaronder een appartement en twee voertuigen. De vrouw verzoekt om een andere verdeling van de goederen, waarbij zij stelt dat de man geen recht heeft op het appartement en dat de waarde van de voertuigen anders moet worden vastgesteld.
Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn de feiten en de juridische standpunten van beide partijen uitvoerig besproken. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw de helft van de waarde van het appartement aan de man moest vergoeden, maar de vrouw betwist dat het appartement tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, omdat zij het in 2013 zou hebben verkocht. De man stelt echter dat de verkoop niet reëel is en dat het appartement deel uitmaakt van de gemeenschap. Het hof heeft besloten om deskundigen te benoemen om te onderzoeken wanneer de eigendomsoverdracht van het appartement heeft plaatsgevonden volgens Russisch recht, aangezien dit van invloed is op de verdeling van de goederen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de voorgenomen vraagstelling aan de deskundigen.