3.6Met de
grieven 2 en 3bestrijdt [appellant] de overwegingen van de kantonrechter als hiervoor onder 3.3 weergegeven. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellant] heeft hij, anders dan de kantonrechter overweegt, niet erkend dat [B] met zijn toestemming in het gehuurde heeft verbleven in perioden waarin hij zelf (met zijn zoon) bij zijn moeder verbleef. [appellant] heeft zijn woning in 2013 af en toe verlaten om bij zijn moeder bij te tanken van al zijn psychische, relationele, financiële en andere problemen betreffende zijn zoon. Hij heeft nimmer zijn hoofdverblijf verplaatst naar de woning van zijn moeder. Het centrum van zijn leven speelde zich, ook in die periode, af in het gehuurde waar hij uiteindelijk meer sliep dan bij zijn moeder, aldus [appellant] . Hij heeft [B] , die ook problemen had, willen helpen door hem toe te staan af en toe in zijn woning te “schuilen”, dat wil zeggen te douchen, te eten en tv te kijken, maar niet om daar te slapen. [appellant] had met [B] afgesproken dat hij de reservesleutel bij de buurvrouw kon ophalen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [appellant] naar een door hem overgelegde Rapport van Bevindingen van de gemeente Amsterdam van 17 december 2013, waarin verslag is gedaan van een onaangekondigd gesprek met [B] , waarin die heeft verklaard dat hij in de woning logeert en niets hoeft te betalen en dat [appellant] in de woning woont. In het rapport is ook vermeld dat de benedenbuurvrouw heeft verklaard dat (onder meer) [appellant] in de woning woont, die zij af en toe ziet. Gezien de inhoud van dit rapport is het zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een getuigenverhoor, niet mogelijk de conclusie te trekken dat [appellant] zijn woning aan [B] in gebruik heeft gegeven, terwijl hij zelf bij zijn moeder verbleef. De kantonrechter heeft de verklaring van [appellant] dat (onder meer) [B] het gehuurde (‘uit eigen beweging’) heeft verlaten, ten onrechte in zijn nadeel uitgelegd. Hij heeft juist steeds betoogd dat [B] zonder zijn toestemming of medeweten in de woning is getrokken. Een vriend in nood in de eigen huurwoning ontvangen en die af en toe dan wel voor een korte periode laten overnachten, is niet een zodanig ernstige tekortkoming dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, aldus (nog steeds) [appellant] .
3.6.1Het hof oordeelt als volgt. Uit hetgeen [appellant] ter toelichting op zijn grieven heeft aangevoerd, blijkt dat hij het gehuurde aan [B] ter beschikking heeft gesteld en door hem heeft laten gebruiken. Door [B] toe te staan af en toe in het gehuurde te “schuilen”, dat wil zeggen te douchen, te eten en tv te kijken, met de afspraak dat [B] de reservesleutel bij de buurvrouw kon ophalen, heeft [appellant] aan [B] toestemming gegeven, althans de gelegenheid geboden het gehuurde naar believen te gebruiken. De stelling van [appellant] dat hij [B] geen toestemming heeft gegeven in het gehuurde te slapen, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft niet betwist dat hij (ook) bij zijn moeder sliep in de periode dat [B] gebruik heeft gemaakt van het gehuurde, hetgeen betekent dat hij zelf niet voortdurend in het gehuurde aanwezig was en dus ook geen toezicht kon houden op het gebruik (inclusief slapen) van het gehuurde door [B] . Het door [appellant] overgelegde Rapport van Bevindingen wijst niet in een andere richting, maar lijkt veeleer te bevestigen dat [B] het gehuurde gebruikte en daar ook sliep, al dan niet onder een kleedje op de bank. Derhalve heeft [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd bestreden waarom de stelling van [X] dat [B] het gehuurde van [appellant] in gebruik heeft gehad onjuist zou zijn. Evenmin heeft [appellant] het hof duidelijk kunnen maken waarom de kantonrechter de verklaring van [appellant] dat (onder meer) [B] het gehuurde (‘uit eigen beweging’) heeft verlaten, niet heeft mogen uitleggen als een bevestiging dat [B] het voordien in gebruik heeft gehad. Door [B] het gehuurde te laten gebruiken heeft [appellant] gehandeld in strijd met artikel 4 lid 3 van de huurovereenkomst. Aangezien [B] volgens [appellant] destijds een vriend was en dus niet tot zijn gezin behoorde, is de handelwijze van [appellant] eveneens in strijd met artikel 4 lid 1 en 2 van de huurovereenkomst.
3.6.2Daarbij komt dat onvoldoende is gebleken dat [appellant] het gehuurde daadwerkelijk heeft bewoond en als hoofdverblijf heeft gebruikt. Naar [appellant] zelf heeft aangevoerd, kwam hij regelmatig thuis voor de post en om te kijken of alles in orde was. Deze verklaring valt niet te rijmen met de stelling van [appellant] dat hij het gehuurde daadwerkelijk als hoofdverblijf heeft gebruikt. In dat geval zou het immers niet nodig zijn om regelmatig de post op te halen en te controleren of alles in orde was. In samenhang met het ter beschikking stellen van een reservesleutel van het gehuurde aan [B] , acht hof voldoende aanwijzingen aanwezig dat [appellant] ook zijn verplichting als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de huurovereenkomst niet is nagekomen.
3.6.3Bovengenoemde tekortkomingen, in onderlinge samenhang beschouwd, rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Dit betekent dat de grieven 2 en 3 falen. Bij deze stand van zaken behoeven de overige grieven geen bespreking meer.