ECLI:NL:GHAMS:2016:1641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.179.834/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot doorhaling van aantekening in gezagsregister

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om de aantekening in het gezagsregister te doorhalen, is afgewezen. De moeder en de vader hebben een relatie gehad en uit deze relatie is een minderjarige geboren. De vader heeft de minderjarige erkend en de rechtbank heeft eerder besloten dat de minderjarige onder toezicht is gesteld. De moeder verzoekt in hoger beroep om de aantekening van 23 september 2010, waarbij beide ouders met gezamenlijk gezag zijn belast, te vernietigen. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Tijdens de zitting op 17 maart 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder stelt dat de vader zonder haar toestemming een formulier heeft ingediend voor gezamenlijk gezag en dat haar handtekening is vervalst. De vader betwist deze stellingen. Het hof concludeert dat er geen geschil is over het gezamenlijk gezag en dat dit in het belang van de minderjarige is. Het hof oordeelt dat de moeder geen rechtens relevant belang heeft bij haar verzoek tot doorhaling van de aantekening in het gezagsregister, omdat het gezagsregister hoofdzakelijk dient om te bepalen wie het gezag over de minderjarige heeft.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 26 april 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 april 2016
Zaaknummer: 200.179.834/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/224415 / FA RK 15-1935
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.R.M. van Kempen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2.
De moeder is op 6 november 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
12 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met kenmerk C/15/224415 / FA RK 15-1935.
1.3.
De vader heeft op 17 december 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De moeder heeft op 28 januari 2016 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vader heeft op 7 maart 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 17 maart 2016 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gezinsmanager, namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI);
- de heer W. Daalderop, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2010. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 11 februari 2015 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en laatstelijk is verlengd tot 23 augustus 2016.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om de aantekening in het gezagsregister van 23 september 2010, waarbij de ouders met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zijn belast, te vernietigen, afgewezen.
3.2.
De moeder verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking, de aantekening van 23 september 2010 te vernietigen. Subsidiair verzoekt de moeder Bureau Forensica te vragen aanvullend onderzoek te doen, waarbij het originele formulier bij - naar het hof begrijpt - de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, opgevraagd moet worden.
3.3.
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar principaal hoger beroep, dan wel het door haar verzochte in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De vader verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, indien de aantekening van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister wordt doorgehaald, hem samen met de moeder met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten.
3.4.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep refereert de moeder zich aan het oordeel van het hof voor wat betreft het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] .

4.Beoordeling van het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

4.1.
Het verzoek van de moeder is erop gericht om de aantekening in het gezagsregister van
23 september 2010 op grond waarvan beide ouders met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] zijn belast, door te doen halen. Zij stelt daartoe - kort gezegd - dat de vader zonder haar toestemming en medeweten het formulier ‘Verzoek tot uitoefening van het gezamenlijk gezag over een minderjarige’ heeft ingevuld en ingediend en dat haar handtekening onder dat formulier is vervalst. De vader heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep op 17 maart 2016 verklaard dat zij niet gekant is tegen het gezamenlijk met de vader uitoefenen van het gezag over [de minderjarige] , reden waarom zij zich in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft gerefereerd, maar dat het voor haar een principiële kwestie is.
4.2.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat tussen partijen niet in geschil is dat gezamenlijk gezag over [de minderjarige] aangewezen is, zodat de aantekening in het gezagsregister in die zin inhoudelijk juist is. De moeder heeft zich in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gerefereerd en op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag ook overigens in het belang van [de minderjarige] is. Gelet hierop zal de onderhavige uitspraak geen verandering brengen in de over [de minderjarige] in het gezagsregister vastgelegde gegevens. Het hof acht onder deze omstandigheden geen rechtens relevant belang van de moeder aanwezig bij haar verzoek tot doorhaling van de aantekening in het gezagsregister. Voor zover de moeder met de onderhavige procedure beoogt een rechterlijke uitspraak te verkrijgen over de wijze van totstandkoming van de aantekening in 2010 en dan met name over de vraag of de handtekening onder eerdergenoemd formulier van haar is, ziet het hof daarin zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, evenmin voldoende belang bij haar verzoek. Het door de moeder naar voren gebrachte principiële belang bij een dergelijke uitspraak is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende voor het toewijzen van een verzoek. Het gezagsregister dient er hoofdzakelijk toe om daaruit te kunnen afleiden wie het gezag over een minderjarige heeft en in mindere mate op grond waarvan dat het geval is. Daarbij kan, zoals ook in de bestreden beschikking onder 5.2 is overwogen, het onder omstandigheden van belang zijn dat in het gezagsregister de historische gang van zaken betreffende het gezag over de minderjarige juist is weergegeven. In deze zaak is echter gesteld noch gebleken dat, en zo ja, welke belangen van [de minderjarige] en/of de moeder zijn geschaad bij een eventueel onjuiste weergave van de historische gang van zaken.
4.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het door de moeder ingestelde hoger beroep wegens gebrek aan belang zal afwijzen. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd. Dit betekent dat aan een (verdere) beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel verzoek van de vader niet wordt toegekomen.
4.4.
De proceskosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Wigleven in tegenwoordigheid van mr. S. Brouwer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.