Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de terugbetalingsverplichting van de vrouw inzake kinderalimentatie. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de alimentatiebijdrage voor de kinderen was vastgesteld op € 192,- per kind per maand. De man verzocht om wijziging van deze bijdrage naar € 100,- per kind per maand, zonder wettelijke indexering, en stelde dat hij en de vrouw in 2011 een nadere afspraak hadden gemaakt over de alimentatie, waarbij zij beiden € 200,- per kind per maand zouden betalen. De vrouw betwistte deze afspraak en verzocht het principaal appel van de man af te wijzen.
Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat de man niet recht had op de wijziging van de alimentatiebijdrage. Het hof stelde vast dat de man vanaf februari 2011 een lagere bijdrage had betaald dan oorspronkelijk was afgesproken, en dat de vrouw de stelling van de man dat er een definitieve afwijking van het convenant was overeengekomen, onvoldoende had weersproken. Het hof wijzigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de man met ingang van 1 februari 2011 € 100,- per kind per maand moest betalen, zonder wettelijke indexering.
Daarnaast oordeelde het hof over de terugbetalingsverplichting van de vrouw. Het hof concludeerde dat de vrouw slechts de helft van de teveel door de man betaalde alimentatie aan hem hoefde terug te betalen, gezien de financiële situatie van beide partijen en het feit dat de teveel betaalde bijdragen ten behoeve van de kinderen waren verbruikt. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.