ECLI:NL:GHAMS:2016:1625

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
200.169.188/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheerovereenkomst en wanprestatie tussen eigenaar en beheerder van een appartement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak betreft een beheerovereenkomst tussen [appellant], de eigenaar van een appartement, en Provast Beheer B.V., de beheerder. De beheerovereenkomst werd op 4 juni 2004 gesloten, waarbij Provast verantwoordelijk was voor het beheer van het appartement. In 2013 werd het appartement ontruimd op verzoek van de huurder, wat leidde tot klachten van [appellant] over het beheer door Provast. In 2014 stelde [appellant] Provast aansprakelijk voor schade, maar Provast betwistte deze aansprakelijkheid en stelde voor de beheerovereenkomst te beëindigen. In eerste aanleg vorderde Provast betaling van beheerkosten, terwijl [appellant] in reconventie een bedrag van € 14.799,= vorderde. De kantonrechter wees de vordering van Provast grotendeels toe en wees die van [appellant] af. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering herhaald, maar het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Provast niet tekortgeschoten is in haar verplichtingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.169.188/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam: 3222849/CV EXPL 14-19151
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2016
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. G.J.A.M. Gloudi te Lelystad,
t e g e n
PROVAST BEHEER B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Provast genoemd.
[appellant] is bij exploot van 22 april 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 13 februari 2015, voor zover (onder bovenstaand zaak- en rolnummer) gewezen tussen [appellant] als eiser in reconventie en Provast als verweerster in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben hun zaak ter terechtzitting van het hof van 15 maart 2016 door hun hiervoor genoemde advocaten doen bepleiten, die van [appellant] aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met wettelijke rente en met beslissing over de proceskosten.
Provast heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten en het nasalaris.
Provast heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 1.1 tot en met 1.7 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) Tussen partijen is op 4 juni 2004 een overeenkomst gesloten (hierna: de beheerovereenkomst) op grond waarvan Provast met ingang van genoemde datum het beheer heeft gevoerd over het aan [appellant] in eigendom toebehorende appartement aan de [adres] (hierna: het appartement).
( b) Op 12 maart 2013 heeft de deurwaarder het appartement, dat door [appellant] aan [X] was verhuurd, ontruimd, zulks op grond van een door de kantonrechter tussen [appellant] en [X] gewezen vonnis van 13 februari 2013.
( b) Op 10 maart 2014 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden, waarbij [appellant] klachten over het door Provast gevoerde beheer heeft geuit.
( c) Bij brief van 21 maart 2014 heeft [appellant] Provast aansprakelijk gesteld voor door hem geleden, in de brief toegelichte, schade. Daarbij heeft hij geen bedrag genoemd.
( d) Bij brief van 25 maart 2014 heeft Provast gemotiveerd betwist dat [appellant] door haar toedoen enige schade heeft geleden. Daarnaast heeft zij, omdat [appellant] volgens haar door zijn aansprakelijkstelling het vertrouwen tussen partijen had geschaad, voorgesteld de beheerovereenkomst per 30 april 2014 te beëindigen. In dat verband heeft Provast aanspraak gemaakt op betaling van het haar toekomende openstaande saldo van ruim € 15.000,= in verband met beheerkosten en door haar aan [appellant] voorgeschoten bedragen.
( e) [appellant] heeft zich neergelegd bij de door Provast voorgestelde beëindiging van de beheerovereenkomst.
( f) Bij brief van 17 april 2014 heeft Provast haar eindafrekening ter grootte van € 14.597,77 aan [appellant] doen toekomen en hem gesommeerd dit bedrag te betalen. [appellant] heeft dat niet gedaan.
( g) In de eerste aanleg van dit geding vorderde Provast in conventie de veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van € 14.597,77, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. [appellant] vorderde in reconventie de betaling van Provast van een bedrag van € 14.799,= met wettelijke rente en kosten. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van Provast grotendeels toegewezen en die van [appellant] geheel afgewezen, telkens onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
Met zijn grieven beoogt [appellant] dat zijn (reconventionele) vordering alsnog wordt toegewezen. Tegen het in conventie gewezen vonnis is hij niet opgekomen.
3.3.
Volgens [appellant] is Provast tekortgeschoten in de nakoming van de beheerovereenkomst door:
a. het inschakelen van een bedrijf dat in 2009 op ondeugdelijke wijze de badkamer heeft gerenoveerd, waarbij de kosten van de renovatie zijn doorberekend aan [appellant] , alsmede het knullig laten uitvoeren van renovatiewerkzaamheden in de keuken na de ontruiming in 2013;
b. het na de feitelijke ontruiming door [X] inschakelen van de deurwaarder en het doorberekenen van de kosten daarvan aan [appellant] ;
c. het in verband met genoemde ontruiming verwijderen en vernietigen van aan [appellant] toebehorende zaken uit het (volgens [appellant] ) gemeubileerd verhuurde appartement;
d. het nodeloos lang leegstaan van het appartement na de ontruiming, waarbij snelle verhuur niet mogelijk was door de slechte staat van het appartement;
e. het niet (goed) informeren van [appellant] over de gang van zaken.
3.4.
Het hof oordeelt als volgt.
3.4.1.
Ad a:
[appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat Provast is tekortgeschoten in de nakoming van de beheerovereenkomst op grond van de omstandigheid dat zij in 2009 en 2013 een bedrijf heeft ingeschakeld dat - volgens [appellant] - de werkzaamheden aan badkamer respectievelijk keuken niet naar behoren heeft verricht. Bovendien heeft [appellant] niet aannemelijk weten te maken dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de door hem gestelde tekortkomingen van dat bedrijf en de te dezen door hem gevorderde schadeposten van in totaal € 4.500,=.
3.4.2.
Ad b:
[appellant] heeft geen grief gericht tegen overweging 4.3 van het (in conventie) gewezen vonnis, voor zover van belang luidende:
“Niet valt in te zien dat deze kosten[de kosten van de deurwaarder in verband met de ontruiming van het appartement op 12 maart 2013; hof]
niet voor rekening van [appellant] dienen te komen, ook als in aanmerking wordt genomen dat [X] al uit het appartement was vertrokken. [appellant] heeft niet weersproken dat het, zolang een huurder niet heeft meegedeeld dat hij het gehuurde vrijwillig zal verlaten, de verhuurder niet vrijstaat zonder de deurwaarder[,]
een (hulp)officier van justitie[,]
het gehuurde te betreden. (…)”.
Overigens onderschrijft het hof het zojuist geciteerde oordeel van de kantonrechter.
3.4.3.
Ad c:
Provast heeft gemotiveerd betwist dat aan [appellant] toebehorende zaken met het appartement zijn (mee)verhuurd, alsmede dat in haar opdracht zich in het appartement bevindende zaken van [appellant] zijn verwijderd en/of vernietigd. [appellant] heeft geen bewijsaanbod gedaan.
3.4.4.
Ad d:
Naar het oordeel van het hof zijn de door [appellant] op dit punt aan Provast gemaakte verwijten, mede in aanmerking genomen het door Provast gevoerde verweer, te algemeen en te vaag om te kunnen oordelen dat laatstgenoemde is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de beheerovereenkomst.
3.4.5.
Ad e:
Wat er zij van de te dezen door [appellant] aan Provast gemaakte verwijten, die het hof (wederom) te algemeen en te vaag voorkomen, [appellant] heeft ten aanzien van deze tekortkoming geen concreet schadebedrag gevorderd.
3.4.6.
Reeds op grond van wat hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de kantonrechter de vordering van [appellant] in al haar onderdelen terecht heeft afgewezen. Een bespreking van de grieven, die vooral zien op de vraag of [appellant] Provast deugdelijk in gebreke heeft gesteld, kan daarom achterwege blijven.
3.5.
De conclusie is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden (in reconventie gewezen) vonnis;
verwijst [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Provast gevallen en tot op heden begroot op € 1.937,= voor verschotten, € 2.682,= voor salaris en € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.J.M. Smit en M.A.J.G. Janssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2016.