ECLI:NL:GHAMS:2016:1619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
23-002836-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkoop en bezit van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne op 6 augustus 2012 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het verkopen van 0,09 gram cocaïne aan een persoon en het aanwezig hebben van 0,14 gram cocaïne. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 april 2016 heeft de advocaat van de verdachte verweer gevoerd tegen de bewijsvoering, met name de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van de koper van de cocaïne. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, in acht genomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002836-13
datum uitspraak: 26 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13/651124-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 06 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [naam]) of vervoerd (ongeveer) 0,09 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij op of omstreeks 06 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,14 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal vanwege proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverwegingen feit 1

De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van feit 1 primair het verweer gevoerd dat op grond van de ‘richtlijnen spiegelconfrontatie’ geen enkelvoudige spiegelconfrontatie had mogen plaatsvinden, zodat de resultaten daarvan moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van [naam] onbetrouwbaar is, mede gelet op zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris, zodat deze niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Aangezien de verbalisant op de beelden geen overdracht tussen de verdachte en [naam] heeft waargenomen, moet de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van feit 1 worden vrijgesproken. Voor het geval het hof de waarnemingen van de verbalisant van de beelden gebruikt voor het bewijs, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan verbalisant [verbalisant] als getuige te horen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt dienaangaande als volgt. [naam] heeft verklaard dat degene die hem op 6 augustus 2012 het bolletje cocaïne had verkocht, een bekende van hem was en dat hij van deze dealer altijd zijn bolletjes kocht. Aldus was de enkelvoudige spiegelconfrontatie niet in strijd met artikel 2 van de richtlijnen spiegelconfrontatie, zoals deze door de raadsman zijn overgelegd. Tijdens deze spiegelconfrontatie heeft [naam] de verdachte herkend als degene die hem (ook) die dag het bolletje cocaïne voor tien euro had verkocht. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de (betrouwbaarheid van de) verklaring van [naam], omdat deze wordt ondersteund door het feit dat bij de aanhouding van [naam] onder hem een bolletje cocaïne is aangetroffen en de verdachte zeer kort daarop in de directe omgeving van [naam] is aangehouden, terwijl hij in zijn mond een bolletje cocaïne bewaarde, zoals [naam] bij de spiegelconfrontatie ook heeft verklaard. Het hof hecht, gelet op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal omtrent de gang van zaken bij de spiegelconfrontatie, geen geloof aan de door [naam] later bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring.
Gelet op het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte op 6 augustus 2012 een bolletje cocaïne heeft verkocht aan [naam].
Voorwaardelijk verzoek
Nu het hof voor het bewijs geen gebruik maakt van de waarnemingen van de verbalisant betreffende de beelden en daarmee de voorwaarde die ten grondslag ligt aan het verzoek niet is vervuld, behoeft het verzoek geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 6 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht aan [naam] 0,09 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
2:
hij op 6 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,14 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 60 dagen waarvan 17 dagen voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarde zoals deze door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop en het aanwezig hebben van cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 april 2016 is hij eerder voor overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Voor een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde ziet het hof, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de hulpverleningsgeschiedenis van de verdachte, geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf met een duur gelijk aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
43 (drieënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.N. Dalebout en mr. G. Oldekamp, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2016.
Mr. G. Oldekamp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.