ECLI:NL:GHAMS:2016:1617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
23-003101-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2015. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van openlijk geweld plegen in vereniging tegen twee slachtoffers op 12 augustus 2013 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweldpleging, waarbij de verdachte samen met anderen de slachtoffers met gebalde vuisten in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De verdediging voerde aan dat de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit waren voor persoonsherkenning, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de beelden voldoende kwaliteit hadden voor herkenning. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend bewezen schuldig aan het primair ten laste gelegde en vernietigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door het geweld.

Uitspraak

parketnummer: 23-003101-15
datum uitspraak: 26 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-659156-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Het Kleine-Gartmanplantsoen, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het een of meermalen (met kracht) (met gebalde vuisten) in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] slaan en/of stompen, waarbij hij, verdachte, een of meermalen (met kracht) (met gebalde vuisten) in het gezicht en/of tegen het hoofd, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een wond in bovenlip en/of twee blauwe ogen) voor die [slachtoffer 1] en/of (een (snij)wond in het gelaat) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) een of meermalen (met kracht) (met gebalde vuisten) in het gezicht en/of tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Overwegingen omtrent het bewijs

Bewijsverweren
De raadsman van de verdachte heeft primair het verweer gevoerd dat de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn voor persoonsherkenningen en daarom niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Subsidiair heeft hij het verweer gevoerd dat de door de verbalisanten aan de hand van die camerabeelden gedane herkenningen van de verdachte onbetrouwbaar zijn. Beide verweren strekken tot vrijspraak van de verdachte.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daaromtrent het volgende.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de videobeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop personen en zekere persoonskenmerken waar te nemen en te kunnen onderscheiden. Er is dan ook geen reden om de camerabeelden op grond van hun kwaliteit uit te sluiten van het bewijs.
Het hof acht voorts de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de verdachte betrouwbaar. Daarbij speelt een rol dat genoemde verbalisanten de verdachte beroepshalve meermalen in dezelfde omgeving en in vergelijkbare omstandigheden (te weten in het uitgaansleven) hebben gezien en/of gesproken. Zij hebben voorts in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen inzicht gegeven in de door hen op de beelden waargenomen persoonskenmerken waaraan zij de verdachte herkennen. Dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, op de camerabeelden de gezichten van personen niet goed zichtbaar zijn, doet aan het voorgaande niet af; immers, geen van de verbalisanten baseert de herkenning van de verdachte op diens gezichtskenmerken.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de voorwaardelijke verzoeken gedaan om, indien het hof de processen-verbaal van herkenning gebruikt voor het bewijs, de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te horen omtrent de wijze waarop zij tot hun herkenning van de verdachte zijn gekomen en voorts om verbalisant [verbalisant 4] te horen over de gang van zaken rond het door hem tonen van de beelden aan zijn collega’s. Dit laatste omdat niet uit te sluiten valt dat de herkenning door de drie genoemde collega’s is beïnvloed doordat [verbalisant 4] mogelijk de inhoud van de bij hem bekende anonieme
tweetmet hen heeft gedeeld.
Het hof wijst de verzoeken af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben naar het oordeel van het hof in hun processen-verbaal voldoende duidelijk gerelateerd hoe zij tot de herkenning van de verdachte zijn gekomen. Bovendien heeft verbalisant [verbalisant 3] in zijn proces-verbaal van 6 januari 2015 een aanvullende toelichting gegeven. Het horen van verbalisant [verbalisant 4] acht het hof evenmin noodzakelijk nu het hof het door hem opgemaakte proces-verbaal van 9 december 2013 voldoende duidelijk acht. Ook indien aangenomen zou moeten worden dat de inhoud van de tweet voorafgaand aan het bekijken van de beelden aan de verbalisanten zou zijn medegedeeld, kan dit aan de betrouwbaarheid van hun herkenningen, gelet op hetgeen daaromtrent hiervoor is overwogen, niet afdoen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2013 te Amsterdam op de openbare weg Het Kleine-Gartmanplantsoen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen met kracht met gebalde vuisten in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] slaan en/of stompen, waarbij hij verdachte eenmaal met kracht met gebalde vuist in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestompt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot 180 uren taakstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft samen met anderen zonder enige aanleiding openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Tegen de slachtoffers is excessief geweld gebruikt waardoor zij letsel hebben opgelopen waarvoor ziekenhuisbehandeling noodzakelijk was. De ter zitting getoonde camerabeelden bevestigen op indringende wijze de doelbewustheid en hevigheid van het gebruikte geweld tegen nietsvermoedende personen, zoals daarvan ook uit de aangiftes al blijkt. Tegen dergelijk zinloos geweld moet naar het oordeel van het hof hard worden opgetreden, omdat een ieder zich ook in het uitgaansleven veilig op straat moet kunnen begeven. De in eerste aanleg opgelegde en thans door de advocaat-generaal gevorderde straf doet gelet hierop onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 april 2016 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou gelet op al het voorgaande in de rede hebben gelegen. Gelet op het tijdsverloop – inmiddels zijn er bijna drie jaren sinds het gepleegde feit verstreken– zal het hof daartoe niet overgaan. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.900,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.680,09. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het door de rechtbank toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel zal worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.880,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel zal worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.680,09 (duizend zeshonderdtachtig euro en negen cent) bestaande uit € 880,09 (achthonderdtachtig euro en negen cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.680,09 (duizend zeshonderdtachtig euro en negen cent) bestaande uit € 880,09 (achthonderdtachtig euro en negen cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. G. Oldekamp, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2016.
Mr. G. Oldekamp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.