ECLI:NL:GHAMS:2016:158
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf wegens gebrek aan toezicht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot een vordering van de advocaat-generaal. De vordering was ingediend op 17 november 2015 en betrof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1994 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de Reclassering.
Tijdens de behandeling van de vordering op 12 januari 2016, heeft het hof kennisgenomen van de rapportage van de Reclassering, waaruit bleek dat de veroordeelde sinds 11 augustus 2015 onder toezicht stond in het kader van andere strafzaken. Ondanks waarschuwingen heeft hij zich niet gehouden aan de voorwaarden en heeft hij na 1 oktober 2015 geen gehoor gegeven aan uitnodigingen van de Reclassering. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard niet mee te willen werken aan het toezicht.
Het hof oordeelde echter dat er geen bewijs was dat het toezicht in deze specifieke zaak was aangevangen, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De vordering tot tenuitvoerlegging werd afgewezen. Het hof constateerde ook een procedurefout, aangezien de vordering na voorwaardelijke veroordeling niet op de juiste wijze was ingediend, maar besloot hier niet verder op in te gaan omdat partijen geen bezwaar hadden gemaakt. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de vermelding dat mr. E.H.M. Druijf niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.