In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 11,19 gram cocaïne op 4 juli 2015 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 januari 2016 ontkende de verdachte de tenlastelegging en verklaarde dat hij een zakje had gekregen van iemand anders zonder te weten dat het om verdovende middelen ging. Het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig en baseerde zijn oordeel op de feiten die tijdens het onderzoek naar voren waren gekomen. De verdachte was in de Schapensteeg te Amsterdam met twee andere personen, waarbij de politie observeerde dat er geld van een van deze personen aan de verdachte werd gegeven, waarna hij iets overhandigde. Bij de verdachte werden in zijn onderbroek bolletjes cocaïne aangetroffen, wat door een laboratorium was bevestigd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen aanwezig had en vernietigde het vonnis van de politierechter. De verdachte werd veroordeeld tot 120 uren taakstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat in zijn nadeel woog, maar het hof besloot geen vrijheidsbenemende straf op te leggen.