ECLI:NL:GHAMS:2016:153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
23-003073-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 11,19 gram cocaïne op 4 juli 2015 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 januari 2016 ontkende de verdachte de tenlastelegging en verklaarde dat hij een zakje had gekregen van iemand anders zonder te weten dat het om verdovende middelen ging. Het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig en baseerde zijn oordeel op de feiten die tijdens het onderzoek naar voren waren gekomen. De verdachte was in de Schapensteeg te Amsterdam met twee andere personen, waarbij de politie observeerde dat er geld van een van deze personen aan de verdachte werd gegeven, waarna hij iets overhandigde. Bij de verdachte werden in zijn onderbroek bolletjes cocaïne aangetroffen, wat door een laboratorium was bevestigd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen aanwezig had en vernietigde het vonnis van de politierechter. De verdachte werd veroordeeld tot 120 uren taakstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat in zijn nadeel woog, maar het hof besloot geen vrijheidsbenemende straf op te leggen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003073-15
datum uitspraak: 26 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-702351-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 04 juli 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 11,19 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hem tenlastegelegde ontkend. Hij heeft verklaard dat iemand, wiens naam hij niet wil noemen, hem een zakje in de hand heeft gedrukt om het voor hem te bewaren. Hij heeft het, zonder ernaar te kijken, direct in zijn zak gestopt. Hij wist niet dat het om verdovende middelen ging, aldus de verdachte.
Het hof acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig en gaat uit van de volgende feiten, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier gebleken. De verdachte bevond zich ‘s avonds laat in de Schapensteeg te Amsterdam in het gezelschap van twee andere personen. De politie heeft waargenomen dat een van deze personen, een blanke jongen, geld gaf aan de verdachte. Deze overhandigde daarop iets aan de blanke jongen waarna deze weg liep. Toen deze de verbalisanten passeerde, zagen zij dat hij zijn hand goed dichtgeknepen hield.
Bij de verdachte werden in de onderbroek een wikkel en 59 bolletjes cocaïne in doorzichtige verpakking aangetroffen. In het dossier bevindt zich thans een rapport van het laboratorium forensische opsporing waaruit blijkt dat de bolletjes en de wikkel cocaïne bevatten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte geweigerd te verklaren hoe de verdovende middelen in zijn onderbroek terecht zijn gekomen.
Uit deze feiten leidt het hof af dat de verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarbij is doorslaggevend dat de bij de verdachte in beslag genomen bolletjes naar hun uiterlijke verschijningsvorm verdovende middelen betroffen en dat de verdachte gelet op de plaats waar de bolletjes werden aangetroffen, op de hoogte moet zijn geweest van hun aanwezigheid.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 11,19 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 120 uren taakstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman heeft bepleit, onder verwijzing naar de oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van de invoer van verdovende middelen, dat aan de verdachte een veel lagere taakstraf zou moeten worden opgelegd dan gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft ‘s avonds laat, op een plaats waar gebruikers plegen te komen, heimelijk 11,19 gram cocaïne aanwezig gehad in een verpakking die geschikt was om (telkens) een gebruikershoeveelheid te verstrekken of verkopen aan verslaafden. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof en het gebruik is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 januari 2016 is de verdachte eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Nu deze veroordelingen enige tijd geleden hebben plaatsgevonden zal het hof niet overgaan tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Anders dan de raadsman heeft bepleit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een taakstraf van kleinere omvang dan gevorderd, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 januari 2016.
Mr. E.H.M. Druijf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.