ECLI:NL:GHAMS:2016:152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
23-000633-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal en schuldheling van fietsen en bromfiets met betrekking tot rechtmatige vordering inzage identiteitsbewijs en fouillering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en schuldheling van een fiets en een bromfiets. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een vordering van de advocaat-generaal en het verweer van de verdachte en zijn raadsman. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een lokfiets en het in bezit hebben van een bromfiets en een andere fiets, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.

De feiten zijn als volgt: op 4 november 2014 plaatste de politie een lokfiets in Amsterdam, die op 8 november 2014 werd gestolen. De verdachte werd door de politie aangesproken en gevraagd om zijn identiteitsbewijs te tonen, wat hij weigerde. Na een fouillering werd een doorgeknipt slot van de lokfiets bij de verdachte aangetroffen, wat leidde tot zijn aanhouding. Het hof oordeelde dat de vordering tot inzage van het identiteitsbewijs rechtmatig was en dat de daaropvolgende fouillering ook rechtmatig was, ondanks een vormverzuim.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van de lokfiets en aan schuldheling van de bromfiets en de andere fiets. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur. Het hof weegt hierbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-000633-15
datum uitspraak: 26 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-250069-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 8 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk/type Giant Cosmo Rs 2 Low dan wel/of Sparta, met framenummer [framenummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door met een (knip)voorwerp een slot door te knippen en/of te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking door middel van braak en/of verbreking;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 8 november 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een fiets (merk/type Giant Cosmo Rs 2 Low dan wel/of Sparta, met framenummer [framenummer]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde fiets wist en/of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2:
hij op of omstreeks 8 november 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een bromfiets (merk/type Peugeot Lw1, kenteken [kentekennummer]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde bromfiets wist en/of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3:
hij op of omstreeks 8 november 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een fiets (merk/type Batavus Vienna, kleur grijs) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde fiets wist en/of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte door de verbalisant onrechtmatig om zijn identiteitsbewijs is gevraagd, nu er op dat moment geen sprake was van een ‘verdachte’ als in artikel 27 van het Wetboek Strafvordering. De vordering tot het tonen van het identiteitsbewijs moet als een onrechtmatige staandehouding worden gekwalificeerd, zodat de daaropvolgende fouillering eveneens onrechtmatig is en de als gevolg daarvan aangetroffen goederen moeten worden uitgesloten van het bewijs, subsidiair moet deze gang van zaken leiden tot strafvermindering. De raadsman heeft daarbij gemotiveerd betoogd dat het gaat om schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat verwijtbaar is geschonden, dat dit structureel gebeurt en dat de verdachte hiervan nadeel heeft ondervonden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daaromtrent het volgende.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten.
Op 4 november 2014 is door de politie een zogeheten lokfiets (een fiets waarop een volgsysteem is aangebracht), voorzien van een afgesloten kabelslot, geplaatst op de Voorburgstraat ter hoogte van de [straatnaam] te Amsterdam. Het op de fiets aangebrachte volgsysteem kon worden uitgelezen met behulp van een internetprogramma dat de positie van het voertuig continu doorgeeft. Op 8 november 2014 is de fiets om 05:12 uur in beweging gekomen en deze bleek volgens het volgsysteem te zijn verplaatst naar de [adres 2] te Amsterdam of de directe omgeving daarvan. Verbalisant [verbalisant] heeft zich naar de [straatnaam] ter hoogte van [huisnummer 1] begeven maar heeft de fiets daar niet gezien. Om 05:32 uur is de fiets opnieuw in beweging gekomen. De verbalisant heeft zicht genomen op de portiekwoningen waar de fiets zich zou moeten bevinden. Kort nadat de lokfiets opnieuw in beweging was gekomen, zag hij een man – naar later bleek: de verdachte – uit de boxengang komen, behorend bij de [straatnaam] [huisnummer 2]. Gezien het tijdstip in de vroege ochtend, liepen er verder geen mensen op straat. De verbalisant heeft de verdachte vervolgens aangesproken en hem gevraagd wat hij aan het doen was op dit (vroege) tijdstip. Ook vroeg de verbalisant of hij in de boxengang mocht kijken. Naar aanleiding van de mededeling van de verdachte dat hij op [huisnummer 3] woonachtig was, dat hij zomaar een rondje aan het lopen was en dat verbalisant niet in de boxengang mocht kijken, heeft verbalisant hem gevorderd een identiteitsbewijs te tonen. De verdachte heeft daarop gezegd dat hij dat niet kon, omdat dit nog in zijn woning lag. De verbalisant heeft de verdachte daarop aan een identiteitsfouillering onderworpen en daarbij het slot van de lokfiets aangetroffen, in doorgeknipte staat. De verdachte is daarop aangehouden ter zake van diefstal van een fiets. De verbalisant heeft zowel het kabelslot als een bos sleutels die de verdachte onder zich had in beslag genomen, vervolgens heeft hij de boxengang geopend en de lokfiets daar zien staan. Nadat hij met een van de sleutels een deur van een box had geopend heeft hij aldaar onder meer een gestolen bromfiets aangetroffen.
Wettelijk kader
Artikel 2 Wet op de identificatieplicht luidt:
Een ieder die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 (...), een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden.
Artikel 8 lid 1 Politiewet 2012 luidt:
Een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak.
Artikel 3 Politiewet 2012 luidt:
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Artikel 447e Wetboek van Strafrecht luidt:
Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden of medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Overleveringswet, de Uitleveringswet, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
Artikel 55b lid 1 Wetboek van Strafvordering luidt:
De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren alsmede bepaalde door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën van andere personen, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn bevoegd een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.
Artikel 96 Wetboek van Strafvordering luidt:
In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, is de opsporingsambtenaar bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden.
Oordeel hof
Naar het oordeel van het hof moeten de verrichtingen van de verbalisant worden aangemerkt als de uitoefening van een politietaak genoemd in artikel 3 van de Politiewet 2012. Het vorderen aan de verdachte van inzage van een identiteitsbewijs was onder de hiervoor weergegeven omstandigheden - de verdachte bevond zich als enige op straat omstreeks 5.32 uur in de nabijheid van een plaats waar de gestolen lokfiets zich zou moeten bevinden - redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitvoering daarvan; daarom was de verbalisant daartoe bevoegd. De verdachte was verplicht om aan deze vordering te voldoen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan deze gang van zaken niet als een onrechtmatige staande houding worden aangemerkt, nu de verbalisant op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke bevoegdheden en de verbalisant de verdachte niet staande heeft gehouden.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen wordt het verweer verworpen.
Toen de verdachte geen identiteitsbewijs toonde, heeft de verbalisant hem aan de kleding onderzocht. Op grond van artikel 55b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kan dit dwangmiddel eerst worden toegepast
nadatde verdachte is staande gehouden of aangehouden. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat zulks voorafgaand aan het onderzoek aan de kleding is geschied. Dit levert een vormverzuim op. Het hof zal hieraan echter geen gevolg verbinden, omdat de verbalisant op het moment dat de verdachte niet voldeed aan de vordering tot inzage van een identiteitsbewijs, de verdachte had kunnen aanhouden op grond van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Ook overigens is onvoldoende gebleken dat de verdachte nadeel heeft ondervonden als gevolg van schending van het vormvoorschrift. Nadat bij die fouillering het bij de lokfiets behorende kabelslot werd aangetroffen is de verdachte als verdachte aangemerkt en aangehouden. Op dat moment bestond een redelijk vermoeden van schuld en was de verbalisant daarmee tevens bevoegd de boxengang (die noch door de raadsman, noch door het hof wordt aangemerkt als woning) op grond van artikel 96 lid 1 Sv te betreden, de box met de in beslag genomen sleutels te openen en aldaar zoekend rond te kijken. De stelling van de raadsman dat de verdachte zonder reden van zijn vrijheid is beroofd, vindt geen steun in de hiervoor geschetste feiten. Om die reden zal het hof het resultaat van de fouillering, te weten het doorgeknipte slot van de lokfiets, tot het bewijs laten meewerken.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van de lokfiets.
Het hof acht op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden de verklaring van de verdachte dat hij de fiets bij toeval heeft aangetroffen in zijn boxengang en dat hij het doorgeknipte slot daar eveneens heeft gevonden en in zijn zak heeft gestoken, volstrekt ongeloofwaardig. Het hof neemt hierbij met name in aanmerking het korte tijdsverloop tussen het in beweging komen van de lokfiets en het aantreffen van de fiets in de boxengang van de verdachte, het vroege tijdstip waarop dit plaatshad, er geen andere personen in de omgeving zijn gezien, en het feit dat de verdachte het doorgeknipte slot van de lokfiets in zijn zak droeg. Gelet hierop kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de lokfiets heeft gestolen.
Hoewel in de processen-verbaal de lokfiets onder verschillende merken wordt beschreven, staat voor het hof vast dat het hier een en dezelfde fiets betreft nu het framenummer van de lokfiets overeenstemt.
Feit 2
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat hoewel de verdachte wist dat de bromfiets in zijn box stond, hij deze niet voorhanden heeft gehad omdat iedereen toegang heeft tot zijn box en hij evenmin wist of moest vermoeden dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was. De verdachte moet hierom worden vrijgesproken.
Het hof stelt vast dat de verdachte de bromfiets voorhanden heeft gehad. Hij had feitelijke zeggenschap over de bromfiets op het moment dat hij deze aantrof in zijn kelderbox. De verdachte heeft immers verklaard dat er sinds minimaal een maand een scooter in zijn box stond die daar niet hoorde en dat hij er aan heeft gedacht om deze buiten te zetten.
De verdachte had ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was. Een bromfiets is een goed van aanzienlijke waarde. Bij het aantreffen van de bromfiets in zijn box had van de verdachte minst genomen kunnen worden verwacht dat hij onderzoek deed naar de herkomst daarvan of dat hij deze aan de politie over zou dragen. Nu de verdachte dit heeft nagelaten, heeft hij het risico genomen dat hij een van misdrijf afkomstig bromfiets voorhanden had, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek te zijn.
Feit 3
De raadsman heeft vrijspraak van feit 3 bepleit omdat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de fiets gestolen was.
Het hof verwerpt het verweer. Het hof gaat hierbij uit van de verklaring van de verdachte zoals bij de politie afgelegd. De verdachte heeft daar verklaard dat hij de fiets van een dakloze op straat heeft gekocht voor een bedrag van € 60,-.
Op grond van deze omstandigheden had de verdachte redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Zonder enig onderzoek naar de herkomst van de fiets had hij niet tot de aankoop daarvan mogen overgaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 8 november 2014 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (met framenummer [framenummer]), toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2:
hij op 8 november 2014 te Amsterdam, een bromfiets (merk/type Peugeot Lw1, kenteken [kentekennummer]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde bromfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3:
hij op 8 november 2014 te Amsterdam, een fiets (merk/type Batavus Vienna, kleur grijs) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven van voornoemde fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets door middel van braak. Dit is een bijzonder ergerlijk feit. Het getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen en zorgt voor de gedupeerden voor (financiële) schade en overlast. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 januari 2016 is hij eerder voor diefstal onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de schuldheling van een bromfiets en een fiets. Hiermee heeft de verdachte geprofiteerd van de diefstal door een ander en opnieuw geen respect getoond voor eigendommen van anderen.
Aangezien de laatste veroordeling van de verdachte geruime tijd geleden – in maart 2012 – heeft plaatsgevonden, niet gebleken is dat de verdachte in de tussentijd met politie en justitie in aanraking is geweest en ter zitting in hoger beroep is betoogd dat de verdachte een betrekking heeft, zal het hof hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.F. Gerding, mr. C.N. Dalebout en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 januari 2016.
Mr. E.H.M. Druijf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.