ECLI:NL:GHAMS:2016:1460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
23-4163-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 7 mei 2014 te Haarlem, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht door het slachtoffer meermalen in het gezicht te slaan. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, waarvan veertig uren voorwaardelijk, en had een schadevergoeding van € 2.585,00 aan de benadeelde partij toegewezen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel achtte het hof het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte het slachtoffer meermalen in het gezicht had geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel.

De straf die het hof oplegde was gelijk aan die van de politierechter, met een taakstraf van tachtig uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte € 1.885,00 moest betalen aan de benadeelde partij, bestaande uit € 1.800,00 aan immateriële schade en € 85,00 aan materiële schade. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk moest worden verklaard, en oordeelde dat de schade direct voortvloeide uit de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-004163-15
datum uitspraak: 15 april 2016
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-012337-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij, op of omstreeks 7 mei 2014, te Haarlem, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit meerdere in de mond afgebroken en/of losgeraakte tanden, heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen in het gezicht en/of het bovenlichaam te slaan en/of stompen;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 7 mei 2014, te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in het gezicht, althans tegen het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij, op of omstreeks 7 mei 2014, te Haarlem, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze één of meermalen in het gezicht, althans tegen het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere in de mond afgebroken en/of losgeraakte tanden, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel komt tot een andere beslissing dan de politierechter.

Vrijspraak

Nu op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezenverklaard dat sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot een ter terechtzitting gedaan (voorwaardelijk) verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in zijn pleidooi
met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij-overeenkomstig de overgelegde aantekeningen- opgemerkt:
  • dat de vordering een te grote belasting voor het strafgeding oplevert;
  • dat voor de beoordeling van de vordering ook de beoordeling van de eigen schuld van de benadeelde partij, van belang is;
  • dat de verklaring van [getuige] – inhoudende dat de verdachte met vechten is begonnen – bij het beoordelen van de eigen schuld van de benadeelde partij, niet bruikbaar is omdat zij de confrontatie waarschijnlijk niet heeft gezien en niet uit eigen waarneming heeft verklaard.
Bij repliek heeft de raadsman aan deze stelling een voorwaardelijk verzoek tot het horen van [getuige] als getuige gekoppeld.
Het voorwaardelijk verzoek tot oproeping als getuige van [getuige] wordt afgewezen, voor zover het verzoek is gedaan in het kader van de betwisting van de vordering van de benadeelde partij en voor zover het is gedaan in het kader van de bewijsvraag, omdat de noodzaak daartoe ontbreekt. De verklaring van aangever is niet strijdig met de waarnemingen van [getuige] en uit het enkele feit dat [getuige] spreekt over een stofzuigerzak mag niet worden afgeleid dat [getuige] haar verklaring geheel baseert op hetgeen zij van aangever heeft gehoord. In die zin is het verzoek, dat pas in hoger beroep bij repliek in voorwaardelijke vorm is gedaan, onvoldoende van een feitelijke grondslag voorzien.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 7 mei 2014 te Haarlem, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen in het gezicht, te slaan ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere in de mond afgebroken en/of losgeraakte tanden, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onbekend meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onbekend bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onbekend bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg meer subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, waarvan veertig uren voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.585,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor datzelfde bedrag.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een hogere straf, te weten een taakstraf van tachtig uren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmatregel tot een bedrag van € 2.585,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de buurman van zijn moeder mishandeld. Hij heeft hem meermalen hard in het gezicht geslagen waardoor het slachtoffer een paar boventanden moet missen, een gekneusde neus en een lichte hersenschudding heeft bekomen. Het hof is van oordeel dat dit letsel naar het normale spraakgebruik kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, waarvan het slachtoffer lange tijd pijn en nadeel heeft ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijk integriteit van het slachtoffer geschonden en heeft hij gevoelens van onveiligheid bij de buurman aangewakkerd. Een taakstraf is daarom een passende bestraffing.
Anderzijds blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 23 september 2015 dat de verdachte alleen lang geleden (1989) eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Weliswaar is dit een veroordeling voor een geweldsdelict, doch dit is dermate lang geleden dat het hof daarmee in deze strafzaak geen rekening zal houden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de buurman al jarenlang in een heftige burenruzie met zijn moeder is verwikkeld, waarvan hij zich altijd afzijdig heeft gehouden. Die avond is hij echter per toeval de buurman tegengekomen en is een aanvankelijke woordenwisseling uitgemond in een vechtpartij waarvan hij spijt heeft. Wat hiervan ook zij, het hof ziet hierin geen aanleiding af te wijken van hetgeen in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van de straf zoals die ook door de politierechter is opgelegd, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij voormeld heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.585,00. De vordering is in eerste aanleg volledig toegewezen.
De verdachte heeft de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu dit een te grote belasting van het strafgeding oplevert. Hij heeft daarbij gewezen op de “eigen schuld” van de benadeelde partij bij het ontstaan van de door hem gevorderde schade. Hij heeft gesteld dat de gevraagde schadevergoeding, zowel het gevolg is van het handelen van de verdachte, als van het handelen van de benadeelde zelf. Voorts is de schade aan het gebit niet (eenvoudig) vast te stellen nu de toestand van het gebit voorafgaande aan het incident al slecht was en duidelijke en concrete informatie daaromtrent ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat uitsluitend de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte – te weten het meermalen in het gezicht slaan van het slachtoffer – rechtstreeks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade aan het gebit en het daaruit voortvloeiend nadeel. Door het slachtoffer zelf is geen enkele gedraging verricht die daaraan heeft bijgedragen.
De omstandigheid dat zich voorafgaande aan deze mishandeling een jarenlang slepende burenruzie tussen het slachtoffer en de moeder van de verdachte heeft afgespeeld, speelt hierbij geen enkele rol. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door het hof naar redelijkheid en billijkheid vastgestelde bedrag van
€ 1.800,00 aan immateriële schade en € 85,00 aan materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, met rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.885,00 (éénduizend achthonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer voornoemd, ter zake van een bedrag van
€ 1.885,00 (éénduizend achthonderdvijfentachtig euro)bestaande uit € 85,00 (vijfentachtig euro) materiële schade en € 1.800,00 (éénduizend achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de (im)materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. N.A. Schimmel en mr. J.W. Moors, in tegenwoordigheid van
mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2016.
========================================================================
[....]