ECLI:NL:GHAMS:2016:1456

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
23-001547-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal pinpas en geld met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van diefstal en geweldshandelingen, maar heeft in hoger beroep de vrijspraak aangevochten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. De zaak betreft diefstal van een pinpas en een geldbedrag van € 1.750,-, waarbij de verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse sleutel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2013 in Amsterdam de pinpas van een slachtoffer heeft weggenomen en vervolgens geld heeft gepind met deze pinpas. De verdachte heeft de pinpas gestolen uit de woning van het slachtoffer, die hem in goed vertrouwen had binnengelaten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door gebruik te maken van de pinpas van het slachtoffer en heeft daarbij een minderjarige jongen betrokken. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk afgewezen, omdat deze niet kon worden ontvangen. Het hof heeft ambtshalve een schadevergoeding opgelegd aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001547-15
Datum uitspraak: 14 april 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/665326-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1980,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 17 april 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas ten name van die [slachtoffer 1] en/of van een pinpas ten name van [slachtoffer 2] en/of de bij die pinpas(sen) behorende pincode(s) en/of sleutels en/of een paspoort en/of een geldbedrag van 100 euro, in elk geval van enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pinpas ten name van die [slachtoffer 1] en/of van een pinpas ten name van [slachtoffer 2] en/of de bij die pinpas(sen) behorende pincode(s) en/of sleutels en/of een paspoort en/of een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Moeten er vijf mannen naar je huis komen? Ik weet waar je woont. Je kinderen komen hier thuis." althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
3:
hij op of omstreeks 17 april 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een gelduitgifteautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van EUR 1750,--, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel. zijnde de eerder van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] weggenomen pinpas en de van die [slachtoffer 1] verkregen bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – kan wegens proceseconomische redenen niet in stand blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 17 april 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas ten name van [slachtoffer 2].
3:
hij op 17 april 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een gelduitgifteautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van EUR 1750,--, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader het goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, zijnde de eerder van [slachtoffer 1] weggenomen pinpas en de van die [slachtoffer 1] verkregen bijbehorende pincode.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van de geweldscomponenten dan wel de bedreiging met geweld en van de diefstal van de goederen anders dan de pinpas op naam van [slachtoffer 2]. Voorts heeft zij daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de pinpas op naam van [slachtoffer 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan van diefstal van de pinpas van haar tante, [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte op 17 april 2013 in haar woning was en dat hij op enig moment haar woning heeft doorzocht, op zoek naar geld, waarna haar woning een puinhoop was. Volgens [slachtoffer 1] vond de verdachte uiteindelijk de pinpas van haar tante en heeft hij hiermee de woning verlaten.
Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1]. Vast staat dat de verdachte op 17 april 2013 in de woning van [slachtoffer 1] is geweest. Haar verklaring, inhoudende dat haar woning is doorzocht, vindt steun in de verklaring van haar broer [broer], die heeft verklaard dat haar woning in de ochtend van 18 april 2013 een rommeltje was. De verklaring van de verdachte daarentegen, te weten dat hij de pinpas nooit in zijn bezit heeft gehad en dat hij deze niet heeft gestolen, vindt zijn weerlegging in de verklaring van [betrokkene], inhoudende dat hij op 17 april 2013 de bewuste pinpas van de verdachte heeft gekregen en dat hij van de verdachte geld van de bijbehorende rekening moest pinnen. Hij kreeg van de verdachte het pasje met daarbij op een blaadje de pincode en hij heeft daarmee op die dag bijna vijf keer gepind.
Voor zover de raadsvrouw heeft gesuggereerd dat [slachtoffer 1] de pinpas mogelijk vrijwillig aan de verdachte heeft afgegeven, merkt het hof op dat dit niet strookt met de verklaring van de verdachte, die immers stelt in het geheel niet over de pinpas te hebben beschikt. Het hof acht een dergelijk alternatief scenario gelet op het voorgaande ook allerminst aannemelijk en komt tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 17 april 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de pinpas van [slachtoffer 2] heeft weggenomen.
Met de raadsvrouw en de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig bewezen kan worden dat de diefstal van de pinpas met geweld dan wel bedreiging met geweld gepaard is gegaan, nu het dossier daartoe geen ander bewijsmiddel bevat dan de verklaring van de aangeefster. Hetzelfde geldt ten aanzien van de diefstal van de pinpas van de aangeefster, pincodes, sleutels, paspoort en het geldbedrag van € 100,-; ook hier ontbreekt steunbewijs.
Het verweer wordt mitsdien gedeeltelijk verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Ten aanzien van het beslag heeft zij gevorderd dat het bierflesje wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende, de Cd-roms worden geretourneerd aan de rechthebbende en het poststuk wordt verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf of een taakstraf. Daartoe heeft de raadsvrouw verwezen naar de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde. De verdachte is inmiddels vader geworden en zijn vriendin heeft tijdens de bevalling een hersenbloeding gehad, waardoor zij geestelijk gehandicapt is. Zijn vriendin en zijn kind zijn daardoor in ernstige mate afhankelijk geworden van de verdachte. Daarnaast is bij de verdachte onlangs een tumor geconstateerd in zijn ruggenmerg. De tumor is inmiddels verwijderd, maar de behandeling loopt nog. Tot slot is de verdachte bezig om terug te kunnen keren naar Suriname, maar vooralsnog weigeren de Surinaamse autoriteiten een reisdocument aan de verdachte te verlenen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een pinpas van [slachtoffer 2] en heeft vervolgens een minderjarige bekende met die pinpas een bedrag van € 1.750,- voor hem laten pinnen. De verdachte heeft de pinpas gestolen uit de woning van [slachtoffer 1] die hem in goed vertrouwen in haar woning had binnengelaten. Voorts heeft de verdachte op een zeer doortrapte en verachtelijke wijze een minderjarige jongen de misdaad ingetrokken. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op deze dertienjarige jongen had. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan. De verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Feiten als deze brengen bij burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid te weeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2016 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, daarbij rekening houdend met de door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.425,- (€ 1.850,- aan materiële schade en € 3.575,- aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,- (aan materiële schade) en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.750,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel dient te worden afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. De vordering is gedeeltelijk gebaseerd op feiten waarvan de verdachte reeds in eerste aanleg is vrijgesproken of waarvan hij in hoger beroep dient te worden vrijgesproken. Voor zover de vordering ziet op het gestolen geldbedrag van € 1.750,- geldt het volgende. Het geldbedrag behoort niet aan de benadeelde partij toe, maar aan de tante van de benadeelde partij, te weten [slachtoffer 2]. Uit de vordering is niet gebleken dat de benadeelde partij zich heeft gevoegd namens die [slachtoffer 2]. Derhalve dient ook dit gedeelte van de vordering te worden afgewezen.
Het hof overweegt ten aanzien van de gestelde schade van € 3.675,- (€100,- materiële schade ten gevolge van de gestelde diefstal van dit geldbedrag en € 3.575,- aan immateriële schade ten gevolge van de gestelde bedreigingen en geweldshandelingen) als volgt. De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor deze gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in dit gedeelte van haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof overweegt ten aanzien van het resterende bedrag van € 1.750,- (materiële schade ten gevolge van de bewezen verklaarde diefstal van dit geldbedrag) als volgt. Op grond van het strafdossier is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze gestelde schade niet zelf heeft geleden, maar haar tante [slachtoffer 2] aan wie het geldbedrag toebehoorde. Uit het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces en de bijbehorende bijlagen blijkt niet dat de benadeelde partij deze schade vordert namens [slachtoffer 2], bijvoorbeeld in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger. De benadeelde partij kan daarom ook in dit gedeelte van haar vordering niet worden ontvangen.
Nu vast staat dat de verdachte een bedrag van € 1.750,- van [slachtoffer 2] heeft ontvreemd, acht het hof ambtshalve termen aanwezig om de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op de hierna te noemen wijze op te leggen. De verdachte is immers jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde is toegebracht.

Beslissingen ten aanzien van het beslag

Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven en aan de verdachte toebehorende poststuk zal worden verbeurdverklaard, nu met dat poststuk de opsporing van het onder 3 bewezenverklaarde is belemmerd en het poststuk dus voor verbeurdverklaring vatbaar is.
Van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven bierflesje van het merk Heineken is het hof gebleken dat dit voorwerp toebehoort aan [slachtoffer 1]. Derhalve zal de teruggave van dit voorwerp aan die [slachtoffer 1] worden gelast.
Van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Cd-roms is het hof gebleken dat deze toebehoren aan ABN Amro bank, [adres] te Amsterdam. Derhalve zal de teruggave van deze goederen aan ABN Amro bank worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1.00 STK Poststuk, nr. 4621170.
Gelast de
teruggaveaan ABN Amro bank, [adres] te Amsterdam van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 2.00 STK Cd-Rom, nr. 4512739.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer 1] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1.00 STK Alcohol, bier Heineken, nr. 4508279.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.