ECLI:NL:GHAMS:2016:1454
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot fenacetine als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het in bezit hebben van grote hoeveelheden fenacetine, dat mogelijk als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen zou zijn gebruikt. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn en de vervaging van de herinnering van een getuige. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de vertraging in de behandeling van de zaak niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 23 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde echter dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de fenacetine bestemd was voor het bewerken van harddrugs. Het hof concludeerde dat fenacetine ten tijde van de feiten niet algemeen bekend was als versnijdingsmiddel en dat er andere toepassingsmogelijkheden bestonden. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.