ECLI:NL:GHAMS:2016:1453
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep voor verdachte in drugszaken met fenacetine
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk bereiden en verkopen van verdovende middelen, specifiek cocaïne en heroïne, met behulp van fenacetine als versnijdingsmiddel. De tenlastelegging betrof een periode van 16 tot en met 17 mei 2007, waarin de verdachte samen met medeverdachten een grote hoeveelheid fenacetine had aangeschaft en naar Nederland had vervoerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het gebruik van fenacetine als versnijdingsmiddel en dat er geen bewijs was dat hij dit wist of had moeten vermoeden.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een eerdere mededeling van het openbaar ministerie dat hij niet verder zou worden vervolgd. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Na beoordeling van het bewijs kwam het hof tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de fenacetine bestemd was voor het vervaardigen van harddrugs. Het hof oordeelde dat fenacetine ten tijde van de feiten niet algemeen bekend stond als versnijdingsmiddel en dat er alternatieve toepassingen voor de stof bestonden. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en vernietigde het vonnis van de rechtbank.