ECLI:NL:GHAMS:2016:1453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
23-004975-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor verdachte in drugszaken met fenacetine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk bereiden en verkopen van verdovende middelen, specifiek cocaïne en heroïne, met behulp van fenacetine als versnijdingsmiddel. De tenlastelegging betrof een periode van 16 tot en met 17 mei 2007, waarin de verdachte samen met medeverdachten een grote hoeveelheid fenacetine had aangeschaft en naar Nederland had vervoerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het gebruik van fenacetine als versnijdingsmiddel en dat er geen bewijs was dat hij dit wist of had moeten vermoeden.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een eerdere mededeling van het openbaar ministerie dat hij niet verder zou worden vervolgd. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Na beoordeling van het bewijs kwam het hof tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de fenacetine bestemd was voor het vervaardigen van harddrugs. Het hof oordeelde dat fenacetine ten tijde van de feiten niet algemeen bekend stond als versnijdingsmiddel en dat er alternatieve toepassingen voor de stof bestonden. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en vernietigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004975-13
Datum uitspraak: 14 april 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-425085-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1951,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 17 mei 2007 te Amsterdam en/of Wormer, in elk geval in Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft getracht te verschaffen tot het plegen van dat/die feiten, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 17 mei 2007 in Spanje (circa) 1500 kilo, in elk geval een (grote) hoeveelheid fenacetine, in elk geval een versnijdingsmiddel gekocht en/of (vervolgens) ingevoerd in Nederland en/of (vervolgens) die (grote) hoeveelheid fenacetine, in elk geval dat versnijdingsmiddel, in kleine hoeveelheden verpakt en/of (vervolgens) doorverkocht, via een of meer tussenperso(o)n(en), aan een of meer (lokale) drugsdealer(s)
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 16 mei 2007 tot en met 17 mei 2007 te Amsterdam en/of Wormer, in elk geval in Nederland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaine en/of heroine, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine en/of heroine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 17 mei 2007 (circa) 1500 kilo fenacetine, in elk geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) van een versnijdingsmiddel op of in de onmiddellijke nabijheid van het adres [adres 2], in elk geval in Nederland en/of in een auto (Mercedes, [kenteken]) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt nu het tot een vrijspraak komt.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie op 9 februari 2009 een brief over de verdachte heeft verzonden aan de onderzoeksrechter in België, waarin is vermeld dat de verdachte nooit is vervolgd nu de bewijzen tegen hem onvoldoende bleken te zijn. De verdachte heeft kennis genomen van deze brief, zodat er materieel bezien sprake is van een sepotbeslissing. Daardoor is sprake van opgewekt vertrouwen, waarop alleen in geval van nieuw bewijs – hetgeen ontbreekt – kan worden teruggekomen. Voorts is sprake van een dermate grote overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken dat ook om die reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
Het hof verwerpt het verweer. Een bij een verdachte op grond van een mededeling van het openbaar ministerie opgewekt vertrouwen dat hij in een bepaalde zaak niet verder zal worden vervolgd, zal alleen dan kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is. Voor zover de bewuste brief al een expliciete mededeling zou inhouden, heeft de verdachte er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij niet (langer) zou worden vervolgd op grond van de jegens hem gerezen verdenking, nu deze brief niet tot de verdachte was gericht en hij daarvan eerst kennis heeft genomen toen de vervolging jegens hem al een aanvang had genomen. Het tijdsverloop sinds de verweten gedraging kan noch zelfstandig, noch in samenhang beschouwd met het voorgaande leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Ook overigens is niet gebleken van een grond die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staat.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het cumulatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

Ten aanzien van het ten laste gelegde heeft de rechtbank overwogen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ervan op de hoogte was dat de door de verdachte en zijn medeverdachten aangekochte fenacetine bestemd was voor het vervaardigen van harddrugs. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op datzelfde standpunt gesteld. De verdediging heeft bestreden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de fenacetine was bestemd als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dan wel ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem en zijn medeverdachten aangekochte fenacetine bestemd was voor het bewerken van, kort gezegd, harddrugs en overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van het strafdossier is gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in mei 2007 in Spanje een hoeveelheid van 1500 kilo fenacetine hebben gekocht en naar Nederland hebben vervoerd. De verdachte heeft op verzoek van [medeverdachte 2] de medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd er zorg voor te dragen dat de fenacetine van Spanje naar Nederland werd vervoerd. Samen met [medeverdachte 2] is de verdachte naar Madrid gevlogen, alwaar zij door [medeverdachte 1] werden opgehaald. De verdachte en zijn medeverdachten zijn samen naar de fabriek gereden waar de fenacetine werd verkocht. De verdachte trad tijdens de onderhandelingen op als vertaler. De 1500 kilo fenacetine zijn uiteindelijk door Van Etten van Spanje naar Nederland vervoerd.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij eind april 2007 door [medeverdachte 2] werd benaderd met de vraag of hij iemand kende die het transport kon verzorgen van een lading schoonmaakmiddelen vanuit Spanje naar Nederland. De verdachte heeft daarop contact gezocht met de eigenaar van transportbedrijf [bedrijf]., te weten [medeverdachte 1]. Deze verklaarde zich bereid om de schoonmaakmiddelen naar Nederland te transporteren. [medeverdachte 2] vroeg de verdachte om mee te gaan naar Spanje omdat [medeverdachte 2] de Spaanse taal niet sprak en hij een vertaler nodig had om te onderhandelen. De verdachte wist dat het om de stof fenacetine ging, maar [medeverdachte 2] vertelde hem dat die stof werd gebruikt als schoonmaakmiddel voor onder meer zwembaden. Hij is daar van uit gegaan.
Niet is komen vast te staan dat het ten tijde van het ten laste gelegde (medio 2007) een feit van algemene bekendheid was dat fenacetine als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen wordt gebruikt. Fenacetine was (en is) niet vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en was in ieder geval medio 2007 evenmin in Spanje een verboden stof. Voorts blijkt uit een brief van [inspecteur], inspecteur voor de Gezondheidszorg, die zich in het dossier bevindt, dat fenacetine op 20 juni 2007, dus ten tijde van het ten laste gelegde, in niet-Westerse of Oost-Europese landen werd gebruikt als geneesmiddel en derhalve een reële andere toepassingsmogelijkheid had dan als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen.
Op basis van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat de verdachte de wetenschap had dan wel dat hij ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem en zijn medeverdachten aangekochte fenacetine zou worden gebruikt voor het bewerken van heroïne of cocaïne, dan wel een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]
.