ECLI:NL:GHAMS:2016:1440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
200.182.611/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake executoriaal beslag en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Staat der Nederlanden. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een dwangbevel tot betaling van een administratieve sanctie is opgelegd. De appellant heeft een verkeersovertreding begaan en is door de officier van justitie beboet. Na het niet voldoen aan het dwangbevel heeft de deurwaarder executoriaal beslag gelegd op de auto van de appellant. De appellant vordert in hoger beroep dat de executieveiling van zijn auto wordt verboden, omdat de opbrengst naar zijn mening lager zal zijn dan de kosten van de veiling. Hij stelt dat de Staat misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de executie voort te zetten, gezien de onevenredigheid tussen de kosten en de opbrengst.

Het hof overweegt dat de voorzieningenrechter de vorderingen van de appellant heeft afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de opbrengst van de auto bij executoriale verkoop lager zal zijn dan de kosten. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt dat de appellant geen andere voor executie vatbare vermogensbestanddelen heeft aangeboden. De belangen van de Staat bij de verkoop van de auto wegen zwaarder dan die van de appellant bij het behoud ervan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.182.611/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/235260 / KG ZA 15-927
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 april 2016
(bij vervroeging)
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. R. van Viersen te Hoofddorp,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen worden hierna [appellant] en de Staat genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 14 december 2015, hersteld bij exploot van 21 december 2015, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningenrechter) van 3 december 2015, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en de Staat als gedaagde.
De dagvaarding in hoger beroep bevat de grieven, alsmede een aantal producties.
Vervolgens heeft de Staat een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de geplande executieveiling van de auto zal verbieden en de Staat zal veroordelen om alles wat [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan de Staat heeft voldaan, aan deze terug te betalen, met beslissing over de proceskosten.
De Staat heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 maart 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, waarbij mr. Nieuwland een pleitnota in het geding heeft gebracht.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn de volgende.
2.1.
[appellant] heeft op 4 november 2014 een verkeersovertreding begaan, te weten overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 16 km/u.
2.2.
In december 2014 heeft de officier van justitie voor die overtreding bij beschikking een administratieve sanctie van € 136,00 aan [appellant] opgelegd. [appellant] heeft daartegen op 10 april 2015 administratief beroep bij de officier van justitie ingesteld. Dat beroep is door de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard op grond van niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2.3.
Op 27 augustus 2015 heeft de officier van justitie een dwangbevel tot betaling van het op dat moment openstaande bedrag van € 415,00 uitgevaardigd. Het dwangbevel is op 10 september 2015 aan [appellant] betekend met de aanzegging dat bij niet tijdige betaling zal worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van het bevel door inbeslagneming en verkoop van aan [appellant] toebehorende roerende en/of onroerende zaken.
2.4.
[appellant] heeft niet aan het bevel tot betaling voldaan. Op 5 november 2015 heeft de deurwaarder op verzoek van de officier van justitie executoriaal beslag gelegd op de aan [appellant] in eigendom toebehorende [merk] , type [type] , met kenteken [kenteken] (hierna: “de auto”), bouwjaar [bouwjaar] . Het exploot van inbeslagneming vermeldt dat [appellant] de deurwaarder de toegang tot zijn perceel heeft geweigerd stellende dat de inboedel aan een derde in eigendom toebehoorde.
2.5.
Op 19 november 2015 is executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [appellant] onder de Rabobank. Op 25 november 2015 is gebleken dat dit beslag geen doel heeft getroffen.
2.6.
De executieveiling van de auto is aangezegd tegen 11 december 2015.
2.7.
Als gevolg van verhoging met invorderingskosten, administratiekosten en de kosten van de executoriale beslagen bedraagt het door [appellant] te betalen bedrag inmiddels € 1.068,22, te vermeerderen met verdere executiekosten.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid, omdat de te verwachten opbrengst van de executoriale verkoop onvoldoende zal zijn om de aan de executie verbonden kosten te compenseren. Volgens de door [appellant] geraadpleegde deurwaarder bedragen de kosten van de executieveiling ongeveer € 840,00, terwijl de auto een bedrag van rond € 650,00 waard is en op een executieveiling hooguit 20% van dat bedrag zal opleveren. Ter onderbouwing van de stelling dat de waarde van de auto ongeveer € 650,00 bedraagt, heeft [appellant] een print van de website Autotrader en een print van de website Marktplaats.nl overgelegd. Hierop worden een [merk] [type] , bouwjaar [bouwjaar] met een kilometerstand van 145.941 km respectievelijk 235.161 km aangeboden voor een bedrag van € 630,00 respectievelijk € 695,00. Voorts heeft [appellant] erop gewezen dat de auto voor hem van levensbelang is, omdat hij voor zijn werk als zelfstandig therapeut door het gehele land moet reizen. Bovendien is [appellant] mantelzorger van zijn ex-vrouw. Hij heeft zijn auto nodig om haar naar dokters- en ziekenhuisbezoeken te rijden, aldus (nog steeds) [appellant] . Gelet op voorgaande is [appellant] van mening dat zijn belang bij het behoud van de auto zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij de executieveiling. De Staat heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hij heeft daartoe, kort weergegeven en voor zover thans nog relevant, het volgende overwogen. Het is niet buiten twijfel dat de auto bij executoriale verkoop zo weinig zal opbrengen dat zelfs niet een gedeelte van de openstaande vordering kan worden voldaan. De mogelijkheid dat slechts een gering deel van de openstaande vordering kan worden voldaan, levert onvoldoende grond op om misbruik van bevoegdheid aan te nemen, nu de officier van justitie ter zitting een betalingsregeling heeft aangeboden die redelijk is te achten, maar [appellant] daarvan geen gebruik heeft gemaakt en ook geen andere voor executie vatbare vermogensbestanddelen heeft aangeboden. In het licht van die feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de officier van justitie bij verkoop van de auto zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij behoud daarvan. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3.
Naar aanleiding van de grieven van [appellant] overweegt het hof dat bij de beoordeling of de Staat zijn bevoegdheid misbruikt, voorop dient te staan dat het hier gaat om een executie uit hoofde van een onherroepelijke uitspraak, wat meebrengt dat voor een volledige belangenafweging geen ruimte is, maar in plaats daarvan het onevenredigheidscriterium dient te worden gehanteerd en dus slechts marginale toetsing dient plaats te vinden. Dit criterium brengt mee dat van misbruik van bevoegdheid slechts kan worden gesproken indien de gerechtigde, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening heeft kunnen komen.
3.4.
In grief I betoogt [appellant] dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de voorzieningenrechter dat het veilen van zijn auto geen misbruik van bevoegdheid oplevert. [appellant] betoogt dat uit vaste rechtspraak blijkt dat een partij die een vermogensbestanddeel van een schuldeiser wenst te veilen, misbruik van bevoegdheid maakt indien de opbrengst van het vermogensbestanddeel lager is dan de met de veiling gemoeide kosten. Voorts voert [appellant] aan dat volgens de door hem geraadpleegde deurwaarder de kosten van de executieveiling ongeveer € 875,00 bedragen, terwijl de auto van [appellant] op internet wordt aangeboden voor bedrag van € 600,00 tot € 695,00 en op de veiling vermoedelijk een fractie daarvan zal opleveren. Derhalve zal de auto volgens [appellant] onvoldoende opbrengen om de aan de executie verbonden kosten te compenseren, laat staan de vordering van de Staat te voldoen.
3.5.
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de Staat geen misbruik van bevoegdheid maakt. Het enkele feit dat de kosten van de executie wellicht hoger zijn dan de opbrengst van de veiling van de auto, is daartoe onvoldoende. In het belang van een schuldenaar om een executie te voorkomen kan voor deze een drijfveer zijn gelegen om op andere wijze aan de veroordeling te voldoen of voor de voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen. Bovendien geldt dat, gelet op het gemotiveerde verweer van de Staat op dit punt, voorshands (zelfs) niet aannemelijk is geworden dat de opbrengst van de auto bij executoriale verkoop lager zal zijn dan de (nog te maken) executiekosten. Tegen deze achtergrond behoeven de kosten en de opbrengst van de executieveiling geen nadere bespreking. Feiten en omstandigheden die voorgaand oordeel anders maken, zijn door [appellant] gesteld, noch gebleken.
Grief Iis daarom tevergeefs voorgesteld.
3.6.
Met grief II voert [appellant] aan dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant] ter zitting het aanbod van de officier van justitie ongemotiveerd heeft afgewezen. Hij wijst in dit verband erop dat zijn gemachtigde niet gerechtigd was inhoudelijke mededelingen over de onderhandelingen te doen.
3.7.
Nu [appellant] niet heeft gegriefd tegen de overweging dat de officier van justitie ter zitting in eerste aanleg een redelijke afbetalingsregeling heeft aangeboden, gaat het hof uit van de juistheid hiervan. Het hof is van oordeel dat het weigeren van [appellant] om medewerking aan die betalingsregeling te verlenen, gelet op het voorgaande en alle overige omstandigheden van het geval, aan [appellant] kan worden tegengeworpen.
Grief IIfaalt derhalve eveneens.
3.8.
Grief III richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het belang van de Staat bij de verkoop van de auto zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij het behoud daarvan. [appellant] voert daartoe (wederom) aan dat de auto bij een veiling onvoldoende zal opbrengen, dat hij de auto voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden nodig heeft, dat hij geen nieuwe auto kan betalen, dat hij door het verlies van de auto in financiële problemen zal geraken en dat hij de auto ook nodig heeft voor het vervoer van zijn ex-vrouw.
3.9.
Het hof kan zich vinden in het oordeel van de voorzieningenrechter dat, nu [appellant] in plaats van de auto geen andere voor executie vatbare vermogensbestanddelen heeft aangeboden, hij de officier van justitie geen andere keuze heeft gelaten dan het voortzetten van de executoriale verkoop van de auto. Mede omdat [appellant] op geen enkele wijze medewerking heeft verleend aan de voldoening van het door hem verschuldigde bedrag, kunnen, gelet op de onder 3.3 geformuleerde maatstaf en de overige feiten en omstandigheden hiervoor genoemd, de door hem aangevoerde belangen niet tot het oordeel leiden dat de Staat misbruik van bevoegdheid maakt. Ook
grief IIItreft derhalve geen doel.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 711,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris en op € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.