Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Grief Iis daarom tevergeefs voorgesteld.
Grief IIfaalt derhalve eveneens.
grief IIItreft derhalve geen doel.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Staat der Nederlanden. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een dwangbevel tot betaling van een administratieve sanctie is opgelegd. De appellant heeft een verkeersovertreding begaan en is door de officier van justitie beboet. Na het niet voldoen aan het dwangbevel heeft de deurwaarder executoriaal beslag gelegd op de auto van de appellant. De appellant vordert in hoger beroep dat de executieveiling van zijn auto wordt verboden, omdat de opbrengst naar zijn mening lager zal zijn dan de kosten van de veiling. Hij stelt dat de Staat misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de executie voort te zetten, gezien de onevenredigheid tussen de kosten en de opbrengst.
Het hof overweegt dat de voorzieningenrechter de vorderingen van de appellant heeft afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de opbrengst van de auto bij executoriale verkoop lager zal zijn dan de kosten. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt dat de appellant geen andere voor executie vatbare vermogensbestanddelen heeft aangeboden. De belangen van de Staat bij de verkoop van de auto wegen zwaarder dan die van de appellant bij het behoud ervan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.