ECLI:NL:GHAMS:2016:1430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
200.175.325/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingschuld en betalingsonmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder van een besloten vennootschap (B.V.) voor een belastingschuld. De appellante, die als bestuurder was aangesteld, heeft in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de kantonrechter dat haar vordering tegen de geïntimeerde, een medebestuurder, had afgewezen. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de bestuurders voor niet-betaalde belastingen, waarbij de appellante stelt dat zij feitelijk nooit als bestuurder heeft gefunctioneerd en dat de verantwoordelijkheid voor de belastingen bij de andere bestuurder lag. De Belastingdienst had de appellante aansprakelijk gesteld voor de belastingschuld van de vennootschap vanwege niet-gemelde betalingsonmacht. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde als feitelijk bestuurder verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken en dat de appellante slechts op papier bestuurder was. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde hoofdelijk aansprakelijk is voor de belastingschuld, omdat de vennootschap niet tijdig betalingsonmacht had gemeld. De grieven van de appellante zijn gegrond verklaard, het vonnis van de kantonrechter is vernietigd en de vordering van de appellante is toegewezen. De geïntimeerde is veroordeeld tot betaling van de bedragen die de appellante aan de Belastingdienst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.175.325/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad : 2994522/CV EXPL 14-3023
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 april 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats 1]
appellante,
advocaat: mr. R. Kuizenga te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
niet verschenen,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 16 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), van 19 maart 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] is niet op de dienende dag verschenen, zodat tegen hem verstek is verleend.
[appellante] heeft op 6 oktober 2015 van grieven gediend en vervolgens is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en -uitvoerbaar bij voorraad- de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en te bepalen dat hetgeen door [appellante] op grond van het vonnis op 19 maart 2015 is betaald, door [geïntimeerde] terugbetaald dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder r.o. 2.1 tot en met 2.5 de vaststaande feiten opgenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist en worden ook door het hof als vaststaand aangenomen.
2.1
[appellante] is van 18 oktober 2005 tot 1 oktober 2012 als [makelaar] werkzaam geweest voor [bedrijf 1]., later geheten [bedrijf 2] [geïntimeerde] was bestuurder van [bedrijf 2]
2.2
Bij e-mail van 29 december 2005 heeft een medewerker van notariskantoor [x] te [plaats] een formulier van de Kamer van Koophandel (KvK) aan het [mailadres] ter attentie van [appellante] toegezonden, onder vermelding van onder meer het navolgende:
“Op verzoek van de heer [geïntimeerde] doe ik u bijgaand toekomen een formulier (11) van de Kamer van Koophandel. Vriendelijk verzoek ik u het formulier in te vullen en door de betreffende bestuurder te laten tekenen bij punt 3.1 op bladzijde 2.
Aansluitend ontvang ik het formulier graag per post van u retour. Ik zal dan voor onmiddellijke indiening bij de Kamer van Koophandel zorgdragen.”
2.3
[appellante] heeft het formulier ondertekend, waarin wordt gevraagd hem voor [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) in te schrijven in de functie bestuurder, gezamenlijk bevoegd. Met ingang van 18 oktober 2005 is [appellante] in het register van de KvK ingeschreven als zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 3] Per diezelfde datum is [bedrijf 2] ingeschreven als eveneens zelfstandig bevoegde bestuurder van [bedrijf 3] heeft haar naam op enig moment gewijzigd in [bedrijf 4] Deze vennootschap is per 1 januari 2009 ontbonden.
2.5
Bij beschikking van 7 december 2012 heeft de Belastingdienst [appellante] als (gewezen) bestuurder van [bedrijf 4] op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor een belastingschuld van deze vennootschap, vanwege niet gemelde betalingsonmacht. [appellante] heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, welk bezwaar op 25 maart 2013 is afgewezen.

3.Beoordeling

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van al hetgeen [appellante] op grond van voornoemde beschikking aan de Belastingdienst heeft betaald of zal betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Wisman met vijf grieven op.
3.2
De grieven 1, 2 en 4 strekken onder meer ten betoge dat [geïntimeerde] als feitelijk bestuurder van [bedrijf 4] steeds zelfstandig het beleid van de onderneming heeft bepaald en steeds alleen verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken binnen de vennootschap en alle in dat kader te nemen beslissingen. [appellante] was alleen in naam benoemd tot bestuurder van de vennootschap omdat de NVM de eis stelde dat een geregistreerd makelaar bestuurder moest zijn van een aangesloten vennootschap en [geïntimeerde] daar niet aan voldeed. [appellante] voert aan dat hij zich feitelijk nooit als bestuurder van [bedrijf 4] heeft gedragen en dat hij in die hoedanigheid ook geen enkele beslissing heeft genomen en/of werkzaamheden heeft verricht. De verantwoordelijkheid voor het besturen van de vennootschap, waaronder ook het voldoen van belastingen en het eventueel tijdig melden van betalingsonmacht lag geheel bij de medebestuurder [bedrijf 2] in de persoon van [geïntimeerde]. [appellante] meent dat het aldus aan [geïntimeerde] te wijten is dat de door [bedrijf 4] verschuldigde belastingen niet zijn betaald en dat evenmin tijdig melding is gedaan van de betalingsvormacht. Dit betekent dat in de onderlinge verhoudingen tussen de bestuurders van [bedrijf 4], [bedrijf 2] geheel draagplichtig is voor de aan de Belastingdienst verschuldigde bedragen, en dat nu [bedrijf 2] daarvoor geen verhaal biedt, [geïntimeerde] als bestuurder van [bedrijf 2], daarvoor jegens hem aansprakelijk is.
3.3
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 36 van de Invorderingswet 1990 de bestuurders van een besloten vennootschap - kort gezegd - hoofdelijk aansprakelijk zijn voor niet betaalde belastingen, indien de betalingsonmacht van de vennootschap niet tijdig is gemeld. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn hoofdelijke schuldenaren, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in de onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld bij te dragen. Artikel 6:12 BW bepaalt vervolgens dat indien de schuld ten laste van een hoofdelijke schuldenaar wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, de rechten van de schuldeiser jegens de medeschuldenaren krachtens subrogatie voor dit meerdere op die schuldenaar overgaan.
3.4
Het hof stelt vervolgens vast dat [geïntimeerde] inhoudelijk niet heeft bestreden dat hij, als bestuurder van [bedrijf 2], steeds feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 4] en dat hij daarbij verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken binnen de vennootschap en alle in dat kader te nemen beslissingen. [geïntimeerde] heeft evenmin bestreden dat de inschrijving van [appellante] als bestuurder van [bedrijf 4] verband hield met de door NVM gestelde eis en dat [appellante] zich feitelijk nooit met het besturen van de vennootschap heeft beziggehouden. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat [bedrijf 2] steeds verantwoordelijk was voor het voldoen van belastingen door [bedrijf 4] en het eventueel tijdig melden van betalingsonmacht en dat de omstandigheid dat dit niet is gebeurd dan ook geheel voor haar rekening dient te komen. Dit betekent dat in de onderlinge verhouding tussen [appellante] en [bedrijf 2] slechts [bedrijf 2] gehouden is aan de betaling van de schuld aan de Belastingdienst bij te dragen. Het gevolg daarvan is dat [appellante] jegens [bedrijf 2] is gesubrogeerd in de rechten van de Belastingdienst, indien en voor zover hij enig bedrag aan de Belastingdienst heeft betaald en dat [bedrijf 2] ter zake van die betalingen op haar beurt jegens [appellante] aansprakelijk is. Ingevolge het bepaalde in artikel 2.11 BW rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Dit betekent dat ook [geïntimeerde], als bestuurder van [bedrijf 2] aansprakelijk is voor de betaling aan [appellante] van alle bedragen die [appellante] op grond van de beschikking van 7 december 2012 aan de Belastingdienst heeft betaald of zal betalen.
3.5
De grieven 1.,2. en 4 slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal alsnog worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen nu tegenover de betwisting in eerste aanleg door [geïntimeerde], onvoldoende concreet is gesteld dat en, zo ja, welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De overige grieven behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking meer. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van hetgeen [appellante] aan de Belastingdienst op grond van de beschikking van 7 december 2012 heeft betaald of zal betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling aan de Belastingdienst tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 314,77 aan verschotten en € 400,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten, € 632,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellante] dient terug te betalen al hetgeen door [appellante] op basis van het vernietigde vonnis is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van de dag der betaling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, A.W.H. Vink en J.G. Sijmons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.