ECLI:NL:GHAMS:2016:1421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
200.167.833/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en aansprakelijkheid bij gebreken in glasconstructies

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een eenmanszaak die zich bezighoudt met de montage van gevelconstructies, en [bedrijfsnaam] B.V., een onderneming die constructies vervaardigt en monteert. De partijen hebben gedurende enkele jaren samengewerkt en hebben een overeenkomst gesloten voor de montage van vliesgevels in twee metrostations in Amsterdam. Na de oplevering van het werk zijn er gebreken geconstateerd, met name glasbreuken in de gevels. [bedrijfsnaam] heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor de kosten van herstel van deze gebreken. Het hof oordeelt dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als aanneming van werk, zoals gedefinieerd in artikel 7:750 lid 1 BW. Het hof stelt vast dat [appellant] het werk heeft opgeleverd en dat de kwalificatie als aanneming van werk niet wordt beïnvloed door het ontbreken van een risico-component in het uurtarief of het feit dat hij geen materialen, maar alleen arbeid heeft geleverd. Het hof laat [appellant] toe tot bewijslevering van zijn stelling dat hij [bedrijfsnaam] heeft gewaarschuwd voor een tekort aan omtrekspeling bij de ruiten, maar dat hij desondanks werd opgedragen om het werk af te maken. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.167.833/01
zaak/rolnummer rechtbank : C/15/211595 / HA ZA 14-101
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 april 2016
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [X] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.M. U. Van der Blom te Haarlem,
tegen:
[bedrijfsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.M. Veerman te Velsen-Zuid.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [bedrijfsnaam] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 maart 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak/rolnummer gewezen tussen [bedrijfsnaam] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 februari 2016 doen bepleiten door mrs. Van der Blom en Veerman voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft – samengevat - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [bedrijfsnaam] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [bedrijfsnaam] tot terugbetaling van al hetgeen op grond van het bestreden vonnis mocht zijn voldaan en beslissing over de proceskosten, met nakosten en met rente.
[bedrijfsnaam] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Onder grief 2 richt [appellant] zich tegen deze feitenvaststelling met het betoog, dat hij zich niet met de inhoud van de aldaar geciteerde rapporten, althans de kennelijk in het bestreden vonnis aan die rapporten gehechte betekenis kan verenigen. [appellant] heeft echter niet weersproken dat de geciteerde passages in de bewuste rapporten zijn opgenomen, zodat de rechtbank die passages onder de feiten als citaat heeft kunnen opnemen. De grief faalt daarom. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen deze derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
[bedrijfsnaam] is een onderneming die zich onder meer bezig houdt met de vervaardiging en de montage van constructies van alle soorten materialen, met name staal en aluminium. [appellant] heeft een eenmanszaak en houdt zich onder meer bezig met de montage van aluminium en glazen gevelconstructies. [appellant] en [bedrijfsnaam] hebben gedurende een periode van enkele jaren tientallen malen samengewerkt. Vaste contactpersoon voor [appellant] bij [bedrijfsnaam] was [F] (hierna: [F] ).
2.1.2.
Op 19 april 2010 hebben [bedrijfsnaam] en Aannemingsmaatschappij [Z] B.V. (hierna: [Z] ) een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij [bedrijfsnaam] de opdracht kreeg om vliesgevelpuien met bijbehorende beglazing te leveren en te installeren in twee metroruimtes te Amsterdam (Amsterdam CS en Weesperplein).
2.1.3.
[bedrijfsnaam] (bij monde van [F] ) heeft [appellant] mondeling opdracht gegeven om tijdens de bouwvak van 2011 de door haar geproduceerde vliesgevels te monteren en de ruiten te plaatsen. [F] heeft vlak voor zijn vakantie de werkzaamheden inhoudelijk met [appellant] doorgenomen en, volgens een verklaring aan de zijde van [bedrijfsnaam] tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg, tegen [appellant] gezegd dat hij binnen twee dagen met vakantie ging en dat hij dan niet bereikbaar was.
2.1.4.
[appellant] heeft de werkzaamheden in de periode van 22 juli 2011 tot en met 26 augustus 2011 tezamen met een aantal door [appellant] ingeschakelde zzp-ers uitgevoerd. [appellant] rekende aan arbeidsloon € 32,50 per uur en heeft in totaal € 71.026,25 excl. btw voor het werk gefactureerd.
2.1.5.
[appellant] heeft per mail van 21 augustus 2011 aan [F] een overzicht gezonden “
van alle breukruiten, te groot geleverd” gestuurd, met daarin opgesomd de specificaties van drie ruiten. In de mail vermeldt hij “
let op, dit zijn alle ruiten dus eerdere opgaves zitten er ook in”.
2.1.6.
In een deel van de (volgens [bedrijfsnaam] : in totaal circa 240) door [appellant] geplaatste ruiten in het metrostation Amsterdam CS zijn scheuren ontstaan.
2.1.7.
In opdracht van [Z] heeft IBS Consultants B.V. een visueel onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de glasbreuken in de beglazing van de vliesgevels. Bij brief van 20 februari 2013 heeft ing. [G] van IBS Consultants B.V. onder meer het volgende aan [Z] geschreven:
Bevindingen tot nu toe
De breuken lopen in aanvang onder verschillende hoeken vanuit de glasrand weg;
De breuken lopen vaak parallel aan de glaskant of lopen naar de glasrand terug.
Bij een nadere analyse na de inspectie wijzen deze breukbeelden in eerste aanleg op een of meer van de onderstaande oorzaken (andere oorzaken niet uitsluitend):
- Geringe/foutieve glasondersteuning;
- Gebrek aan omtrekspeling.
Op een aantal posities zijn de klem- en deklijsten tijdelijk verwijderd en is vastgesteld dat omtrekspeling en glasondersteuning niet altijd correct zijn uitgevoerd. Overigens moet hierbij gemeld worden dat de nader onderzochte ruiten niet gebroken waren. Dergelijke gebreken zijn echter wel kenmerkende oorzaken van glasbreuk.
2.1.8.
Pilkington Benelux B.V. (hierna: Pilkington) heeft op verzoek van [bedrijfsnaam] onderzoek gedaan naar de glasbreuken om te bezien of de gebreken van het glas onder de garantie vielen. Op 10 juni 2013 heeft Pilkington 12 gebroken ruiten onderzocht. In het inspectierapport is onder meer het volgende vermeld:
Bevindingen:
Niet alle ruiten konden worden geïnspecteerd. Echter vanuit de geïnspecteerde ruiten ontstaat er een eenduidig beeld van een 3 tal verschillende breukoorzaken. […]

1.Spanningen op het glas door onjuiste plaatsing en ondersteuning

[…] Het glas dient volgens de instructies van zowel Forster als Pilkington spanningsvrij geplaatst te worden met een vrije omtrekspeling en correcte steunblokjes die minimaal 2 mm breder zijn dan het glaspakket en recht onder het glas geplaatst worden. Bij de onderzochte ruiten was er vaak geen steunblokje aanwezig, of slechts een klein stukje of was er sprake van een ongelijke ondersteuning. Door deze onjuiste ondersteuning kunnen er spanningen in het glas ontstaan die leiden tot breuk.
Ook waren er ruiten waarbij er helemaal geen omtrekspeling was of de ruit contact had met onderdelen van het systeem.
2. Spanningen door een ongelijke en te hoge lokale klemdruk in de hoek van het glas
Een groot aantal breuken betreft een breuk in de hoek van het glas […]. Volgens de verwerkingsvoorschriften van het gevelsysteem dienen de beglazingsrubbers ingekort te worden […], zodat bij de aansluitingen tussen de horizontale rubbers en verticale rubbers de rubbers niet over elkaar heen lopen. […] Indien de rubbers niet correct of helemaal niet zijn ingekort ontstaat er ter plaatse van het overlappende rubber een hoge ongelijkmatige klemdruk op de hoek van het glas, met breuk als gevolg. Bij een aantal ruiten is duidelijk zichtbaar dat hier sprake van is […], maar ook in de spiegeling van diverse ruiten die nog heel zijn is het duidelijk zichtbaar dat er in ieder geval een ongelijke druk op de hoek van het glas aanwezig is […]. Echter pas na het uitnemen van de ruiten kan dit met zekerheid vastgesteld worden.

3.Te hoge klemdruk

Het vliesgevelsysteem gebruikt afstandhouders die tussen het profiel en de klemlijst zitten en zo voorkomen dat de klemlijst met teveel druk vastgeschroefd kan worden. De gebruikte gele afstandhouders met een lengte van 32mm zijn correct en afgestemd op het 23mm glaspakket. Tijdens de inspectie waren deze afstandhouders alleen bij de verticale stijlen aanwezig. Voor de horizontale klemlijsten wordt de afstand in ieder geval door de glasdragers geborgd, maar daartussen kan de schroef te diep in het systeem worden gedraaid met een te hoge klemdruk als gevolg. Dit is ook zichtbaar bij enkele ruiten waarbij in de spiegeling van de ruit duidelijk zichtbaar is dat de ruit in het midden meer druk krijgt dan ter plaatse van de glasdragers.
Daarbij zijn er een groot aantal breukruiten (ruiten 1 t/m 9) die onder een totale hoek van 12 graden geplaatst zijn. Deze hoek wordt gecreëerd door 2 aangrenzende ruiten elk onder een hoek van 6 graden in het systeem te plaatsen […]. Hierdoor kan er een grotere spanning op het glas ontstaan, doordat er minder contactoppervlak is van het rubber beglazingsprofiel. Echter nog belangrijker, wanneer een klemlijst geplaatst wordt bij een inwendige hoek zal de afstandhouder van 32mm niet voldoende zijn en kan de klemlijst met teveel klemdruk vastgeschroefd worden. Voor het brandwerend glas dat bestaat uit dunne laagjes glas en opschuimend silicaat is dit een ongeschikte toepassing. De te hoge klemdruk in combinatie met de 2 eerder genoemde punten, zal leiden tot glasbreuk.
Conclusie:
De claim dient afgewezen te worden. De geinspecteerde ruiten voldoen niet aan de garantiebepalingen van Pilkington Benelux B.V.
Op basis van de 12 geïnspecteerde ruiten en de gevonden repeterende afwijkingen in de montagewijze, kan aangenomen worden dat de oorzaak van de overige breuken hetzelfde is. Een definitieve vaststelling hiervan kan pas bij het uitnemen van de ruiten worden vastgesteld.
2.1.9.
[bedrijfsnaam] heeft aan de Stichting Kwaliteit Gevelbouw (hierna: SKG) opdracht gegeven de glasbreuken te onderzoeken. In het door SKG opgemaakte rapport van 5 juli 2013 staat onder meer het volgende:
4.1.
Algemeen:
Tijdens de inspectie werkzaamheden is ter plaatse de locatie en het aantal breukruiten geïnventariseerd.
[…]
Totaal aantal breukruiten is 24 stuks.
4.2
Breukruiten Merk A1, A2, A3 en A4
[…]
Beglazing
[…]
Bij één ruit van vliesgevel merk A2 is geconstateerd dat het glas ter plaatse van de de linker glas ondersteuning niet gelijkmatig wordt ondersteund; het oorspronkelijk glasblokje is gedeeld en schuin onder de ruit geplaatst (foto:1)
Hierdoor kunnen er drukpunten (puntlasten) in de ruit ontstaan welke door bovenmatige belasting op de ruit een breuk van de ruit tot gevolg kan hebben.
Bij vliesgevel merk A2 en A4 ontbreken ter plaatse van de linker glassteun het glas ondersteuningsblokje. De ruit staat hier rechtstreek op de metalen glassteun (foto:2) met het risico op breuk.
[...]
Dek- en klemlijsten
[…]
De schroeven waarmee de klemlijsten tegen het glas worden aangeschroefd, dienen op een bepaalde afstand ten opzichte van de stijl/regel ontmoetingen te worden aangebracht.
Volgens het onderliggend rapport van Efectis dienen de bevestigingsschroeven op tenminste 117 mm afstand vanuit de binnenzijde van het profiel te worden geplaatst en dient de onderlinge afstand van deze bevestigingsschroeven 300 mm te bedragen.
Vastgesteld is dat in een aantal gevallen de afstand van de bevestigingsschroeven te dicht bij de stijl/regel ontmoeting zijn geplaatst.
Gemeten is een afstand ten opzichte van de binnenzijde profiel van circa 20 mm (foto:3).
Door een waterpas over de verticale klemlijst te plaatsen, ter hoogte van de ontmoeting van de vertikale en horizontale klemlijsten, is vastgesteld dat de verticale klemlijst plaatselijk vervormd wordt.
Gevolg van deze vervorming is dat de druk op de ruit plaatselijk groter is dan bij de overige aansluitingen.
Beglazingsrubbers gesegmenteerde gevelelement
De vakvullingen van de gevelelementen A1 en A2 staan bij het gesegmenteerde gedeelte onder een hoek van 6° ten opzichte van het profiel.
Dit betekent dat de afstand van de zijkant van de ruit tot het buitenbeglazingsrubber groter is dan de afstand van de zijkant van de ruit tot het binnenbeglazingsrubber.
Ook is de afstand van de zijkant van de ruit tot het buitenbeglazingsrubber groter dan de afstand indien de gevel in één vlak is gemonteerd. [...]
De toegepaste afstandsbussen zijn ontworpen om in een vlakke situatie toegepast te worden.
Door de geschetste situatie kan een ongelijke druk ontstaan op de rand van de ruit.
Volgens de verwerkingsvoorschriften van Forster dienen er bij gesegmenteerde gevels in de verticale- en horizontale beglazingsrubbers uitsparingen gemaakt worden om zo het verschil op te kunnen vangen (figuur 1 en 2).
Bij de vakvullingen waar de klem- en deklijsten zijn verwijderd is vastgesteld dat dit niet is gebeurd.
Beglazingsrubbers buitenzijde
Vastgesteld is bij de vlakke gevelelementen de horizontale buiten beglazingsrubbers (klemlijsten) in een aantal gevallen doorlopen over de verticale beglazingsrubbers.
Dit is niet in overeenstemming met de montage instructies van de systeem leverancier.
Doordat de horizontale rubbers doorlopen ontstaat er bij het aandraaien van de klemlijsten plaatselijk een verhoogde de druk op de ruit. (foto 4)
Beglazingsrubbers binnenzijde
Bij de beglazingsrubbers aan de binnenzijde (profielzijde) is in een aantal gevallen vastgesteld dat de horizontale beglazingsrubbers onder de verticale beglazingsrubbers doorlopen. […]
In de verwerkingsvoorschriften van Forster staat vermeld dat er uitsparingen in het doorlopende rubber moeten worden aangebracht.
Doordat de vertikale binnenbeglazingsrubbers in een aantal gevallen ononderbroken doorlopen, kan bij het aanschroeven van de klemlijsten plaatselijk een verhoogde de druk op de ruit ontstaan. Door deze plaatselijke verhoogde druk kan ruitbreuk ontstaan. […]

5.CONCLUSIE

Geconstateerd is dat diverse montage aspecten van dit type gevel onvoldoende zijn nagekomen met als mogelijk gevolg breuk van de in de constructie geplaatste ruiten.
Nader onderzocht zou kunnen worden in hoeverre het toegepaste type glas geschikt is voor de toepassing alsmede dat onderzocht zou kunnen worden in hoeverre externe omstandigheden (vermeld door de aanwezigen zijn trillingen van het metrostation) een negatieve invloed kunnen hebben op het breukgedrag van het glas.
2.1.10. [bedrijfsnaam] heeft aan het Kenniscentrum Glas gevraagd of het toegepaste glas geschikt is voor de toegepaste constructie. Bij rapport van bevindingen van 30 september 2013 heeft het Kenniscentrum Glas deze vraag bevestigend beantwoord, mits het glas is geplaatst conform de geldende plaatsingsvoorschriften.
2.1.11. Tussen [Z] en [bedrijfsnaam] is een geschil ontstaan over de uitvoering van het werk. [bedrijfsnaam] is een arbitrageprocedure gestart bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw.
2.1.12. Bij brieven van 20, 23 en 25 september 2013 en 11 oktober 2013 heeft [bedrijfsnaam] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de gebreken in metrostation Amsterdam CS en heeft zij [appellant] gesommeerd deze gebreken te herstellen. [appellant] heeft de gebreken niet hersteld. In de periode van 13 november tot en met 29 november 2013 heeft [bedrijfsnaam] herstelwerkzaamheden verricht, waarbij 25 ruiten zijn vervangen. [appellant] was daarbij niet aanwezig. De overige door [appellant] geplaatste ruiten zijn door [bedrijfsnaam] opnieuw gemonteerd.
2.1.13. [appellant] heeft [bedrijfsnaam] gedagvaard bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. [appellant] vordert in die procedure betaling door [bedrijfsnaam] van een aantal facturen. De vordering is toegewezen.

3.Beoordeling

3.1
In het geding in eerste aanleg heeft [bedrijfsnaam] – samengevat - gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 35.809,66 aan vergoeding van de kosten van herstel van door [appellant] veroorzaakte gebreken, vermeerderd met rente, alsmede verklaring voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade door de in de inleidende dagvaarding genoemde tekortkomingen, waaronder, maar niet uitsluitend de schade die [Z] in de arbitrageprocedure succesvol op [bedrijfsnaam] verhaalt, met kostenveroordeling. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding met rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen, de gevorderde verklaring voor recht afgewezen en [appellant] in de gedingkosten veroordeeld. Tegen de toewijzing van de vorderingen van [bedrijfsnaam] is [appellant] in hoger beroep met zeven grieven opgekomen.
3.2
Nu in hoger beroep een pleidooi heeft plaatsgevonden bestaat bij bespreking van grief 1, gericht op het uitlokken van een nieuwe mondelinge behandeling, geen belang meer.
3.3
Met grief 3 voert [appellant] aan dat de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam] en hem moet worden gekwalificeerd als aanneming van arbeid, niet van werk. [appellant] , die niet in dienstverband van [bedrijfsnaam] werkte, had namelijk geen invloed of zeggenschap op (de specificaties van) het werk maar werkte volgens [bedrijfsnaam] ’ instructies. In de beloning van [appellant] was verder geen risico-component opgenomen. [appellant] is dan ook niet aansprakelijk voor (gebreken in) het eindresultaat.
3.4
De grief faalt. De overeenkomst tussen [bedrijfsnaam] en [appellant] betrof het buiten dienstbetrekking totstandbrengen van een stoffelijk werk, te weten het monteren van vliesgevels en het plaatsen van ruiten in twee Amsterdamse metrostations, tegen een tegenprestatie in geld. [appellant] heeft verder erkend dat hij het werk moest opleveren en dat hij dat ook heeft gedaan. Dat brengt mee dat de overeenkomst volgens de definitie van artikel 7:750 lid 1 BW geldt als aanneming van werk. In dat verband is niet van belang of in het uurtarief van [appellant] een risico-component was opgenomen, nu ook indien afspraken daaromtrent ontbreken, dat niet aan kwalificatie van de overeenkomst als aanneming van werk in de weg staat. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat [appellant] geen materialen, maar slechts arbeid hoefde te leveren en volgens de instructies van [bedrijfsnaam] en de door [bedrijfsnaam] verstrekte specificaties moest werken. Ook aanneming van werk kan immers onder regie plaatsvinden. [appellant] voert nog aan dat het tussen partijen gebruikelijk was dat bij opleveringsgebreken een herstelopdracht volgde met vergoeding van de daarmee gemoeide uren, geen aansprakelijkstelling, maar ook dat maakt (indien juist) niet dat de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam] en [appellant] een andere aard heeft dan aanneming van werk.
3.5
Volgens [appellant] bleek reeds in september 2011, na de oplevering van Amsterdam CS, dat op beide metrostations ruiten moesten worden vervangen. Hij heeft in dat verband verwezen naar het memo van 27 september 2011 van [F] (productie 12D bij memorie van grieven) waaruit volgt dat als restwerkzaamheden 8 ruiten op Amsterdam CS moeten worden geplaatst/vervangen en 11 op Weesperplein. [bedrijfsnaam] heeft [appellant] opgedragen om de 11 ruiten op Weesperplein te vervangen en daaraan heeft [appellant] voldaan. Voor de ruiten op Amsterdam CS is aan [appellant] , hoewel hij dat verwachtte, geen herstelopdracht verstrekt maar heeft hij in 2013 een aansprakelijkstelling ontvangen. Voor het eerst bij het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] met een beroep op artikel 6:89 BW aangevoerd dat [bedrijfsnaam] daarmee te laat bij hem heeft geklaagd. [bedrijfsnaam] heeft naar het oordeel van het hof terecht erop gewezen dat dit een nieuwe grief is, die te laat is voorgebracht. [appellant] had dit beroep bij memorie van grieven kunnen doen maar heeft dat nagelaten, en geen van de in de rechtspraak geformuleerde uitzonderingen op de in beginsel strakke twee-conclusieregel in hoger beroep doet zich in dit geval voor.
3.6
Grief 4 van [appellant] is gericht tegen de overwegingen 4.4 en 4.5 van de rechtbank. Daarin heeft de rechtbank allereerst het verweer van [appellant] (en diens bewijsaanbod) gepasseerd dat hij [F] van [bedrijfsnaam] had meegedeeld dat de ruiten te groot waren maar dat [F] hem desondanks de opdracht had gegeven om de gevels met het beschikbare materiaal af te werken, omdat dat verweer niet aansluit bij de onder 2.1.5 genoemde e-mail van [appellant] aan [F] . Nu [appellant] zelf geen deskundigenrapport in het geding heeft gebracht en de algemene conclusies van de wel beschikbare, niet betwiste, deskundigenrapporten luiden dat de breukruiten zijn ontstaan door een verkeerde montage, die [appellant] heeft uitgevoerd, heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat [appellant] daarvoor aansprakelijk is.
3.7
[appellant] heeft onder grief 4 aangevoerd (en bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep mondeling nader toegelicht) dat hij (en de zzp-ers) bij het plaatsen van het glas op metrostation Amsterdam CS in week 32 van 2011 (8 t/m 14 augustus 2011) merkten dat het glas te groot was en te weinig omtrekspeling had. Daardoor was er ook onvoldoende (en soms zelfs: geen) ruimte om bijvoorbeeld de vereiste ondersteuningsblokjes aan te brengen. [F] was vanwege de bouwvak echter onbereikbaar en [appellant] heeft direct nadat de bouwvak voorbij was, op maandag 15 augustus 2011, met [F] gebeld. [appellant] heeft toen de situatie uitgelegd en [F] gevraagd te komen kijken. De volgende dag heeft [appellant] het bedrijf van [bedrijfsnaam] in Mijdrecht bezocht om de situatie uit te leggen en daar [F] en [E] van [bedrijfsnaam] gesproken. Zowel tijdens het telefoongesprek als tijdens het bezoek aan [bedrijfsnaam] in Mijdrecht heeft [F] (naar het hof aanneemt schrijft [appellant] onder 6.4 van zijn memorie van grieven abusievelijk: [appellant] ) met nadruk aangegeven dat gezien de tijdsdruk van stagnatie geen sprake mocht zijn. Pas op woensdag 24 augustus 2011 heeft [F] een rondgang op het werk gemaakt en, na opname van de manco’s en aandachtspunten, [appellant] (in aanwezigheid van de door hem ingeschakelde zzp-ers) opgedragen het werk af te ronden. Ter onderbouwing heeft [appellant] schriftelijke verklaringen van de betreffende zzp-ers [B] , [C] en [D] overgelegd.
3.8
Uit deze toelichting van [appellant] leidt het hof af dat de glasbreuk volgens hem te wijten is aan niet passende ruiten, althans aan een gebrek aan omtrekspeling.
3.8.1.
Het hof constateert in dat verband dat in de onder ro. 2.1.7 t/m 2.1.9 aangehaalde rapporten verschillende oorzaken voor de opgetreden glasbreuk worden vermeld. Een van die oorzaken is een tekort aan of het geheel ontbreken van omtrekspeling. Ook sommige andere oorzaken die in de rapporten worden vermeld, zoals het geheel of gedeeltelijk ontbreken van ondersteuningsblokjes en het ontbreken van afstandhouders/afstandbussen kunnen, zoals [appellant] heeft aangevoerd, verband houden met of het gevolg zijn geweest van een gebrek aan omtrekspeling. De deskundigenrapporten sluiten de juistheid van het betoog van [appellant] daarom niet (geheel) uit.
3.8.2.
[bedrijfsnaam] heeft, onder overlegging van haar bestellijst, erop gewezen dat alle gebroken ruiten zijn vervangen door ruiten met exact dezelfde afmetingen, zodat de glasbreuk niet aan de afmetingen van de ruiten te wijten kan zijn geweest. Ook [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat volgens de bestellijst de nieuwe ruiten dezelfde afmetingen hebben als de gebroken ruiten. Wat er verder zij van die afmetingen, het laat onverlet dat het bestaan van een te geringe omtrekspeling, dan wel het geheel ontbreken daarvan, in de door [bedrijfsnaam] in het geding gebrachte deskundigenrapporten is geconstateerd en als een van de oorzaken van de problemen is genoemd. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat de glasbreuk in ieder geval gedeeltelijk verband houdt met te geringe, dan wel ontbrekende omtrekspeling.
3.8.3.
[appellant] erkent dat de ruiten door/namens hem niet steeds zijn gemonteerd zoals dat had gemoeten, maar betoogt dat de schade hem niet valt toe te rekenen omdat de ruiten vanwege de te geringe, althans ontbrekende omtrekspeling niet op de juiste wijze konden worden gemonteerd. [bedrijfsnaam] heeft daarop aangevoerd dat [appellant] , als hij (montage)problemen constateerde, [bedrijfsnaam] had moeten waarschuwen en zo nodig het werk had moeten stilleggen, wat [appellant] heeft nagelaten. Op [appellant] als (onder)aannemer rust immers uit hoofde van artikel 7:754 BW de plicht om [bedrijfsnaam] te waarschuwen voor (onder meer) gebreken in van [bedrijfsnaam] afkomstige zaken.
3.8.4.
Het standpunt van [appellant] dat hij [bedrijfsnaam] niet eerder heeft kunnen waarschuwen omdat [F] tijdens diens vakantie niet bereikbaar was, is door [bedrijfsnaam] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep betwist. Die betwisting volstaat echter niet in het licht van de in r.o. 2.1.3 aangehaalde uitlating aan de zijde van [bedrijfsnaam] bij gelegenheid van de comparitie na antwoord in eerste aanleg. Reeds daarom kan [appellant] ter zake het tijdstip van de waarschuwing van [bedrijfsnaam] geen verwijt worden gemaakt.
3.8.5.
[appellant] heeft voorts (samengevat en naar het hof begrijpt) gesteld dat hij [F] voor (de gevolgen van) het tekort aan omtrekspeling heeft gewaarschuwd, maar dat [F] hem desondanks heeft opgedragen om door te gaan met monteren en het werk af te maken, kennelijk om de beoogde opleverdatum niet in gevaar te brengen. De bewijslast van deze stelling rust bij [appellant] . Nu [appellant] dat bewijs ook heeft aangeboden zal het hof hem tot bewijslevering toelaten. Daartoe zal een datum en tijdstip voor getuigenverhoren worden bepaald en een raadsheercommissaris worden benoemd. Zo mogelijk zal aansluitend aan het getuigenverhoor het tegengetuigenverhoor worden gehouden.
3.9
In dit verband wordt reeds nu opgemerkt, dat indien [appellant] slaagt in het aan hem op te dragen bewijs, daarmee nog niet vaststaat dat de schade als gevolg van de glasbreuk in het geheel niet aan hem is toe te rekenen. De door [bedrijfsnaam] in het geding gebrachte rapporten vermelden immers nog andere oorzaken voor de glasbreuk dan (louter) gebrek aan omtrekspeling en deze oorzaken zouden op montagefouten kunnen duiden, maar ook op gebreken in de door [bedrijfsnaam] bepaalde constructie (zoals de lengte van de afstandhouders/afstandbussen bij de gesegmenteerde gevelelementen). Evenmin is in dit stadium al volkomen helder in welke mate de verschillende oorzaken die in de rapporten zijn geconstateerd aan de totale schade door glasbreuk hebben bijgedragen. Het hof zal daarom aansluitend aan de getuigenverhoren een comparitie van partijen bepalen, teneinde – om redenen van proceseconomie – de verdere (wijze van) bewijslevering te bespreken en te bevorderen dat daarover afspraken kunnen worden gemaakt. Alsdan kan ook een schikking worden beproefd.
3.1
Iedere verdere beslissing, waaronder de behandeling van de grieven 5 t/m 7, wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot bewijs van zijn stelling dat hij (zijn contactpersoon [F] bij) [bedrijfsnaam] heeft gewaarschuwd dat met betrekking tot door hem te plaatsen ruiten in het metrostation Amsterdam CS sprake was van een tekort in omtrekspeling, maar dat hem werd opgedragen om het werk desondanks af te maken;
bepaalt dat indien [appellant] getuigen wenst te doen horen, een getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. C.C. Meijer, daartoe als raadsheercommissaris benoemd, in een van de zalen van het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat aansluitend aan het getuigenverhoor (dan wel, als dat plaatsvindt, het tegengetuigenverhoor) een comparitie van partijen zal worden gehouden ten overstaan van de daartoe benoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de raadsman van [appellant] bij mededeling op de rol van 26 april 2016 aan het hof opgave zal doen van de verhinderdata van partijen, hun raadslieden alsmede de te horen getuigen in de periode mei tot en met september 2016;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, C. Uriot en H.J.M. Boukema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.