ECLI:NL:GHAMS:2016:1420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
200.165.602/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwen op afstand van rechten uit eerdere overeenkomst bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stratt+ Groep B.V. tegen de Gemeente Rotterdam. Stratt+ is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tegen de Gemeente Rotterdam zijn afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of Stratt+ gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de afstand van rechten uit hoofde van een eerdere overeenkomst bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst. De feiten zijn als volgt: Stratt+ was betrokken bij verschillende projecten voor de Gemeente Rozenburg, waaronder het Multifunctioneel Centrum (MFC-project). Na de gemeentelijke herindeling op 18 maart 2010, waarbij Rozenburg opging in Rotterdam, heeft Stratt+ een opdrachtbevestiging gestuurd naar de Gemeente Rotterdam voor de continuering van de opdracht. De Gemeente Rotterdam heeft deze opdrachtbevestiging ondertekend, maar heeft later de samenwerking met Stratt+ per 1 januari 2011 beëindigd. Stratt+ vorderde betaling van een schadevergoeding, maar de rechtbank wees deze vorderingen af. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de Gemeente Rotterdam gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de afspraken die in de tweede overeenkomst waren gemaakt, en dat de opdracht voor het MFC-project per 1 januari 2011 was geëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees Stratt+ in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.165.602/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/555625/HA ZA 13-1805
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 april 2016
inzake
STRATT+ GROEP B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
appellante,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam,
tegen
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van den Brande te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna aangeduid als Stratt+ en gemeente Rotterdam.
Stratt+ is bij dagvaarding van 16 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Stratt+ als eiseres en gemeente Rotterdam als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
-memorie van grieven, tevens aktevermindering van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Stratt+ heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog toewijzing van haar (in hoger beroep verminderde) vordering, met beslissing over de proceskosten.
Gemeente Rotterdam heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten inclusief nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2. Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Stratt+ houdt zich bezig met project- en procesmanagement op het gebied van ruimtelijke ordening, planologie en stedenbouw.
2.3.
Stratt+ heeft in opdracht van gemeente Rozenburg verschillende projecten gedaan, waaronder het project “Multifunctioneel Centrum” (hierna: het MFC-project).
2.4.
Bij brief van 14 juli 2009 heeft Stratt+ aan gemeente Rozenburg een opdrachtbevestiging gezonden voor het continueren van de opdracht terzake het MFC-project.
2.5.
Bij besluit van 21 september 2009 heeft de gemeenteraad van gemeente Rozenburg besloten om Stratt+ opdracht te geven tot continuering van de opdracht voor het MFC-project tot eind 2012.
2.6.
De (burgemeester van de) gemeente Rozenburg heeft de opdrachtbevestiging van 14 juli 2009 op 2 oktober 2009 ondertekend (de hierdoor tot stand gekomen overeenkomst wordt hierna aangeduid als: de eerste overeenkomst). In de eerste overeenkomst wordt onder meer het volgende vermeld:

Uitgangspunten voor de continuering van de samenwerking voor dit project
(…)
Duur opdracht en project: De inschatting conform de huidige projectplanning is dat de projectdoorloop tot en met 2012 zal duren, hetgeen geldt als doorlooptijd voor deze continueringsopdracht
Opzegtermijn: Indien het project langer duurt dan de huidig opgestelde planning (…) zal dit met de opdrachtgever besproken worden t.b.v. de voortgang. Na de hierboven genoemde projectdoorlooptijd geldt een opzegtermijn van twee kalendermaanden. Indien gebruik wenst te worden gemaakt van de opzegtermijn dient dit schriftelijk kenbaar gemaakt te worden”
2.7.
Vanwege een op handen zijnde gemeentelijke herindeling - waarbij gemeente Rozenburg deelgemeente zou worden van gemeente Rotterdam - heeft begin 2010 herhaaldelijk overleg plaatsgevonden tussen Stratt+ en vertegenwoordigers van gemeente Rotterdam.
2.8.
Bij e-mail van 18 februari 2010 heeft de directeur van Stratt+, de heer [A] , een voorstel gestuurd tot continuering tot eind 2010 van de opdrachtverlening van de projectbegeleiding van een aantal bouwprojecten binnen de deelgemeente Rozenburg (waaronder het MFC-project) aan gemeente Rotterdam.
2.9.
Na diverse aanpassingen heeft Stratt+ bij brief van 10 maart 2010 een eindvoorstel voor continuering van de opdrachtverlening aan gemeente Rotterdam gezonden. In deze opdrachtbevestiging wordt onder meer vermeld:

Conform de ambtelijke besprekingen (…) ontvangt u hierbij het voorstel voor de continuering van opdrachtverlening (…) voor onderstaande bouwprojecten binnen de deelgemeente Rozenburg.
Qua opbouw is het voorstel ingedeeld in een vijftal projectonderdelen, te weten:
(…)
-
Onderdeel 5: Project Multifunctioneel Centrum (MFC)
Naar aanleiding van uw vraagstelling op 18 februari jl. treft u ter nadere verduidelijking voor onderdeel 1 (…) en onderdeel 4 (…) in een separate bijlage de projectfaseringen en –activiteiten aan die gedurende het jaar 2010 gepland staan.
Voor de overige benoemde projectgroepen, zijnde onderdeel 2 (…), 3 (…) en 5 (Multifunctioneel Centrum) bestaan separate projectdocumenten (PvA’s), waarin de diverse trajecten t.b.v. van de bestuurlijk gewenste continuïteit worden beschreven.
(…)
Projecten en disciplines Projectfase: (…) Uurtarief Subtotalen voor
(in €): 2010 in € (basis:
30 werkweken):
(…)
5.ProjectMultifunctioneel CentrumP.v.E
(MFC)
Opmerking: hiervoor bestaat een door Aanbesteding
de raad geaccordeerde opdracht t/m Ontwerp
ontwerp-/realisatiefase (ingeschat Realisatie
2012/2013)
-Sr. Projectleiding 114,50 54.960
-Medior Projectcoördinatie 80,50 389.640
-Inhoudelijke expertise (zoals Afh. Van P.M.
planeconomie, milieu, juridisch, discipline
bouwbegeleiding, projectadvies)
-Schaduwmanagement 125,00 15.000
Subtotaal 108.600
Totaal 484.568
(…)
Overige condities:
(…)
Geldigheid opdracht: Formele ingangsdatum is 18 maart 2010 (…) en heeft een looptijd tot 1 januari 2011. In beginsel worden de huidige projectfasen van de in deze overeenkomst benoemde projecten doorlopen.
Er is sprake van een stilzwijgende verlenging met inachtneming van onderstaande opzegtermijn.
Opzegtermijn: Tenminste twee kalendermaanden, hetgeen schriftelijk kenbaar gemaakt dient te worden
Opdrachtverlenging: Bijgaand voorstel heeft betrekking op de periode tot eind 2010/begin 2011. Wij gaan er vanuit dat gedurende (de 2e helft van) 2010 duidelijkheid zal ontstaan over een optionele verlenging van de inzet van diensten via ons bureau. Indien dit een denkbare situatie wordt, zullen partijen tijdig met elkaar in contact treden, zodat de capaciteit en planning hierop tijdig aangepast kan worden.”
2.10.
Op 18 maart 2010 is gemeente Rozenburg opgeheven en een deelgemeente geworden van gemeente Rotterdam.
2.11.
Gemeente Rotterdam heeft de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 (zie rechtsoverweging 2.9) op 25 maart 2010 ondertekend (de hierdoor tot stand gekomen overeenkomst wordt hierna aangeduid als: de tweede overeenkomst).
2.12.
Bij brief van 26 maart 2010 heeft gemeente Rotterdam Stratt+ onder meer geschreven:

Hierbij bevestigen wij de opdracht voor projectmanagement van de projecten in Rozenburg conform uw offerte van 10 maart 2010. (…)
In het belang van de continuering van de projecten en om te voorkomen dat er bij de overdracht vertraging en kennisverlies optreedt is afgesproken op de inzet van Stratt+ te continueren voor 2010.
In het bestuurlijk overleg van 2 maart 2010 zijn de voorwaarden voor de opdracht aan Stratt+ gesteld: (…)

De opdracht en werkzaamheden van Stratt+ zullen in september worden geëvalueerd ruim voor de afloop van het contract in december 2010, zodat het werkpakket voor 2011 in beeld gebracht kan worden”
2.13.
Bij brief van 1 november 2010 heeft Stratt+ aan gemeente Rotterdam onder meer als volgt geschreven:

Tijdens het 1e evaluatiegesprek van 28 september jl. is ons gebleken dat voor diverse opdrachten per 2011 geen verlenging zal worden verstrekt aan Stratt.
2.14.
Bij brief van 29 november 2010 heeft gemeente Rotterdam de samenwerking met Stratt+ per 1 januari 2011 beëindigd. Vanaf 1 januari 2011 maakt gemeente Rotterdam geen gebruik meer van de diensten van Stratt+.

3.Beoordeling

3.1.
Stratt+ heeft in eerste aanleg gevorderd gemeente Rotterdam te veroordelen tot:
- primair: betaling van € 999.505,82 (= € 829.505,82 + € 170.000), te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- subsidiair: betaling van € 290.750 (= € 120.750 + € 170.000), te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De grieven I tot en met VII (overigens ontbreekt een grief VI) zijn gericht tegen deze afwijzing en de daaraan ten grondslag liggende motivering. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.2.
Stratt+ vermindert in hoger beroep haar eis met de - zowel in haar primaire als subsidiaire eis opgenomen - vordering van € 170.000 (grondslag: gemeente Rotterdam heeft in 2010 niet het aantal overeengekomen uren afgenomen waardoor Stratt+ schade heeft geleden). Het hof zal recht doen op de verminderde eis.
3.3.
Stratt+ voert als grondslag voor haar (resterende) vordering aan dat de rechten en verplichtingen uit hoofde van de eerste overeenkomst ter zake het MFC-project door de gemeentelijke herindeling op 18 maart 2010 van rechtswege zijn overgegaan van gemeente Rozenburg op gemeente Rotterdam. Gemeente Rotterdam was als gevolg hiervan verplicht gedurende de gehele duur van het MFC-project gebruik te maken van de diensten van Stratt+, zo stelt zij. Nu gemeente Rotterdam de (eerste) overeenkomst voortijdig per 1 januari 2011 (feitelijk) heeft beëindigd, is zij primair gehouden tot betaling van de contractuele boete van € 829.505,82 (artikel 13.6 algemene voorwaarden Stratt+), dan wel subsidiair tot vergoeding van de hierdoor geleden schade van € 120.750.
Mocht onverhoopt worden aangenomen dat uit de tweede overeenkomst volgt dat de opdracht ter zake het MFC-project per 1 januari 2011 kon worden beëindigd, dan heeft gemeente Rotterdam niet tijdig opgezegd zodat de opdracht ook in dat geval is blijven bestaan, zo stelt Stratt+.
3.4.
Stratt+ stelt dat (1) de rechten en verplichtingen uit hoofde van de eerste overeenkomst ter zake het MFC-project van gemeente Rozenburg van rechtswege op gemeente Rotterdam zijn overgegaan en (2) deze overeenkomst (sec) met zich bracht dat de opdracht ter zake het MFC-project tot het einde van dit project zou doorlopen. Nu gemeente Rotterdam deze stellingen niet betwist, staan ze vast.
Gemeente Rotterdam voert echter het verweer dat in de tweede overeenkomst is bepaald dat het MFC-project een looptijd had tot 1 januari 2011 (en afhankelijk van een evaluatie zou kunnen worden verlengd). Stratt+ betwist dit gemotiveerd; in de tweede overeenkomst is weliswaar bepaald dat de opdrachtverlening een looptijd had tot 1 januari 2011, maar deze looptijd gold niet voor het MFC-project, zo stelt zij.
Naar het oordeel van het hof rust de stelplicht en bewijslast van het (bevrijdende) verweer dat in de tweede overeenkomst is bepaald dat (ook) het MFC-project een looptijd had tot 1 januari 2011, volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op gemeente Rotterdam. In zoverre slagen de grieven I-IV. Het hof zal dit (bevrijdende) verweer in de rechtsoverweging hierna behandelen.
Nu de gestelde afspraak impliceert dat Stratt+ afstand deed van haar recht uit hoofde van de eerste overeenkomst dat haar dienstverlening gedurende de duur van het MFC-project zou worden gecontinueerd, is vereist dat Stratt+ ondubbelzinnig in deze zin heeft verklaard, dan wel gemeente Rotterdam hierop gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
3.5.
In de (door gemeente Rotterdam aanvaardde) opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 wordt onder meer vermeld:

Conform de ambtelijke besprekingen (…) ontvangt u hierbij het voorstel voor de continuering van opdrachtverlening (…) voor onderstaande bouwprojecten binnen de deelgemeente Rozenburg.
(…)
Qua opbouw is het voorstel ingedeeld in een vijftal projectonderdelen, te weten:
(…)
Onderdeel 5: Project Multifunctioneel Centrum (MFC)
(…)
Geldigheid opdracht: (…) en heeft een looptijd tot 1 januari 2011.
(…)
Opdrachtverlenging: Bijgaand voorstel heeft betrekking op de periode tot eind 2010/begin 2011. Wij gaan er vanuit dat gedurende (de 2e helft van) 2010 duidelijkheid zal ontstaan over een optionele verlenging van de inzet van diensten via ons bureau. Indien dit een denkbare situatie wordt, zullen partijen tijdig met elkaar in contact treden, zodat de capaciteit en planning hierop tijdig aangepast kan worden.”
Naar het oordeel van het hof wordt in de opdrachtbevestiging in de aanhef expliciet vermeld dat deze ook betrekking heeft op het MFC-project, terwijl aan het einde duidelijk wordt aangegeven dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011, in de tweede helft van 2010 zal worden geëvalueerd en optioneel kan worden verlengd. Deze bewoordingen brengen met zich dat gemeente Rotterdam gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat Stratt+ (ook) terzake het MFC-project de (nieuwe) afspraak wilde maken dat deze opdracht een looptijd had tot 1 januari 2011 (en optioneel zou kunnen worden verlengd). Dit wordt niet anders doordat bij de beschrijving van het MFC-project wordt vermeld “
Opmerking: hiervoor bestaat een door de raad geaccordeerde opdracht t/m ontwerp-/realisatiefase (ingeschat 2012/2013)”. Voor zover met deze vermelding al duidelijk wordt verwezen naar de eerste overeenkomst, laat zulks onverlet dat aan het slot van de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 (over)duidelijk wordt vermeld dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011. Hieraan doet de toevoeging
“In beginsel worden de huidige projectfasen van de in deze overeenkomst benoemde projecten doorlopen”niet af. In het licht van de duidelijke vermelding in de voorafgaande zin dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011 en even verderop dat de opdracht optioneel kan worden verlengd, is de toevoeging zodanig vaag en onbepaald (ziet op alle projecten en niet specifiek voor het MFC-project) dat deze niet aan bedoeld gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staat. Dit geldt temeer daar tussen partijen vaststaat dat de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 (mede) ertoe strekte dat Stratt+ voor gemeente Rotterdam zou duidelijk maken en vast zou leggen waarvoor zij na de gemeentelijke herindeling verantwoordelijk werd. Nu Stratt+ desondanks noch achter de kop
“Geldigheid opdracht”noch elders in de opdrachtbevestiging een duidelijk en voor gemeente Rotterdam als zodanig te begrijpen voorbehoud ter zake de looptijd van het MFC-project heeft gemaakt, mocht gemeente Rotterdam erop vertrouwen dat de looptijd tot 1 januari 2011 ook voor het MFC-project gold. Dit geldt evenzeer, indien men er veronderstellenderwijs vanuit gaat, dat gemeente Rotterdam bij het aangaan van de tweede overeenkomst bekend was met de inhoud van de eerste overeenkomst, omdat onbekendheid daarmee voor haar rekening en risico komt. Gemeente Rotterdam heeft immers onbetwist gesteld dat het MFC-project tijdens de onderhandelingen voorafgaande aan de tweede overeenkomst niet ter sprake is geweest en dus ook niet is gesproken over een afwijkende regeling voor dit project. Dat de aldus uitgelegde tweede overeenkomst impliceerde dat Stratt+ wat betreft de looptijd van de opdracht ter zake het MFC-project erop achteruit ging, staat evenmin in de weg aan het oordeel dat gemeente Rotterdam er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Stratt+ die kortere looptijd aanvaardde . Het is immers zeer wel mogelijk dat Stratt+ door het aangaan van de tweede overeenkomst bepaalde voordelen in de wacht hoopte te slepen, bijvoorbeeld continuering van andere projecten en eventuele nieuwe opdrachten, zodat zij inschatte per saldo beter uit te zijn (anders dan Stratt+ stelt heeft gemeente Rotterdam dit argument wel degelijk in eerste aanleg aangevoerd; zie het proces-verbaal van de comparitie). Bovendien heeft gemeente Rotterdam op 26 maart 2010 een brief aan Stratt+ gestuurd waarin zij - refererend aan de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 - onder meer schrijft dat
“(…) is afgesproken op de inzet van Stratt+ te continueren voor 2010”en
“de opdracht en werkzaamheden van Stratt+ zullen in september worden geëvalueerd ruim voor de afloop van het contract in december 2010 (…)”. Nu Stratt+ niet op deze brief heeft gereageerd met de mededeling dat de beëindiging niet gold voor het MFC-project, mocht gemeente Rotterdam er des te meer gerechtvaardigd op vertrouwen dat ook de opdracht voor dit project (afhankelijk van de uitkomst van een evaluatie in september 2010) eind 2010 zou eindigen.
Uit het voorgaande volgt dat Stratt+ onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op het verweer dat in de tweede overeenkomst is bepaald dat (ook) het MFC-project een looptijd had tot 1 januari 2011. Dit heeft tot gevolg dat het (tegen)bewijsaanbod van Stratt+ zal worden gepasseerd, daargelaten dat zij niet heeft aangegeven of en in hoeverre de getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan tijdens de voorlopige getuigenverhoren is geschied. Het voorgaande brengt met zich dat is komen vast te staan dat in de tweede overeenkomst is bepaald dat (ook) het MFC-project een looptijd had tot 1 januari 2011.
3.6.
Stratt+ voert nog aan dat in het (onverhoopte) geval dat de looptijd van de opdracht aan Stratt+ tot 1 januari 2011 ook gold voor het MFC-project, deze opdracht enkel afliep wanneer zij twee maanden daarvoor schriftelijk was opgezegd. Nu gemeente Rotterdam niet tijdig heeft opgezegd, is deze opdracht blijven voortbestaan, zo stelt Stratt+.
Het hof volgt Stratt+ niet in dit betoog. In de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 wordt achter
“geldigheid opdracht”vermeld dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011. Daaronder wordt vermeld
“Er is sprake van een stilzwijgende verlenging met inachtneming van onderstaande opzegtermijn.”Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke uitleg van deze bepaling met zich dat de verplichting de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn enkel geldt voor een verlengde overeenkomst. Om te beginnen duidt een taalkundige uitleg op deze betekenis. In de zin waarin de looptijd tot 1 januari 2011 wordt genoemd ontbreekt een opzegtermijn, terwijl in de zin waarin de stilzwijgende verlenging aan de orde wordt gesteld wél wordt gerept van een opzegtermijn. Daarbij zouden partijen door de evaluatie in de tweede helft van 2010 al voldoende (tijdig) duidelijkheid verkrijgen over het al dan niet verlengen van de overeenkomst na 1 januari 2011. Het in de overeenkomst opnemen van een verplichting om ook nog eens formeel op te zeggen, ligt derhalve niet erg voor de hand.
Voor zover Stratt+ bedoelt een grief te richten tegen de afwijzing door de rechtbank van haar beroep op artikel 3:14 BW, heeft zij deze onvoldoende toegelicht.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de opdracht voor het MFC-project per 1 januari 2011 is geëindigd. Dit brengt met zich dat de (primaire en subsidiaire) vorderingen van Stratt+ moeten worden afgewezen.
3.8.
Nu de grieven geen succes hebben, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Stratt+ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2014;
veroordeelt Stratt+ in de kosten van het hoger beroep tot op heden aan de zijde van gemeente Rotterdam begroot op € 5.160 aan verschotten en € 3.895 voor salaris en op € 131 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, L.R. van Harinxma thoe Slooten en M.J. Schaepman-de Bruijne en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.