Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2. Feiten
Uitgangspunten voor de continuering van de samenwerking voor dit project
Conform de ambtelijke besprekingen (…) ontvangt u hierbij het voorstel voor de continuering van opdrachtverlening (…) voor onderstaande bouwprojecten binnen de deelgemeente Rozenburg.
Onderdeel 5: Project Multifunctioneel Centrum (MFC)
Hierbij bevestigen wij de opdracht voor projectmanagement van de projecten in Rozenburg conform uw offerte van 10 maart 2010. (…)
De opdracht en werkzaamheden van Stratt+ zullen in september worden geëvalueerd ruim voor de afloop van het contract in december 2010, zodat het werkpakket voor 2011 in beeld gebracht kan worden”
Tijdens het 1e evaluatiegesprek van 28 september jl. is ons gebleken dat voor diverse opdrachten per 2011 geen verlenging zal worden verstrekt aan Stratt.”
3.Beoordeling
Conform de ambtelijke besprekingen (…) ontvangt u hierbij het voorstel voor de continuering van opdrachtverlening (…) voor onderstaande bouwprojecten binnen de deelgemeente Rozenburg.
Opmerking: hiervoor bestaat een door de raad geaccordeerde opdracht t/m ontwerp-/realisatiefase (ingeschat 2012/2013)”. Voor zover met deze vermelding al duidelijk wordt verwezen naar de eerste overeenkomst, laat zulks onverlet dat aan het slot van de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 (over)duidelijk wordt vermeld dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011. Hieraan doet de toevoeging
“In beginsel worden de huidige projectfasen van de in deze overeenkomst benoemde projecten doorlopen”niet af. In het licht van de duidelijke vermelding in de voorafgaande zin dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011 en even verderop dat de opdracht optioneel kan worden verlengd, is de toevoeging zodanig vaag en onbepaald (ziet op alle projecten en niet specifiek voor het MFC-project) dat deze niet aan bedoeld gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staat. Dit geldt temeer daar tussen partijen vaststaat dat de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 (mede) ertoe strekte dat Stratt+ voor gemeente Rotterdam zou duidelijk maken en vast zou leggen waarvoor zij na de gemeentelijke herindeling verantwoordelijk werd. Nu Stratt+ desondanks noch achter de kop
“Geldigheid opdracht”noch elders in de opdrachtbevestiging een duidelijk en voor gemeente Rotterdam als zodanig te begrijpen voorbehoud ter zake de looptijd van het MFC-project heeft gemaakt, mocht gemeente Rotterdam erop vertrouwen dat de looptijd tot 1 januari 2011 ook voor het MFC-project gold. Dit geldt evenzeer, indien men er veronderstellenderwijs vanuit gaat, dat gemeente Rotterdam bij het aangaan van de tweede overeenkomst bekend was met de inhoud van de eerste overeenkomst, omdat onbekendheid daarmee voor haar rekening en risico komt. Gemeente Rotterdam heeft immers onbetwist gesteld dat het MFC-project tijdens de onderhandelingen voorafgaande aan de tweede overeenkomst niet ter sprake is geweest en dus ook niet is gesproken over een afwijkende regeling voor dit project. Dat de aldus uitgelegde tweede overeenkomst impliceerde dat Stratt+ wat betreft de looptijd van de opdracht ter zake het MFC-project erop achteruit ging, staat evenmin in de weg aan het oordeel dat gemeente Rotterdam er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Stratt+ die kortere looptijd aanvaardde . Het is immers zeer wel mogelijk dat Stratt+ door het aangaan van de tweede overeenkomst bepaalde voordelen in de wacht hoopte te slepen, bijvoorbeeld continuering van andere projecten en eventuele nieuwe opdrachten, zodat zij inschatte per saldo beter uit te zijn (anders dan Stratt+ stelt heeft gemeente Rotterdam dit argument wel degelijk in eerste aanleg aangevoerd; zie het proces-verbaal van de comparitie). Bovendien heeft gemeente Rotterdam op 26 maart 2010 een brief aan Stratt+ gestuurd waarin zij - refererend aan de opdrachtbevestiging van 10 maart 2010 - onder meer schrijft dat
“(…) is afgesproken op de inzet van Stratt+ te continueren voor 2010”en
“de opdracht en werkzaamheden van Stratt+ zullen in september worden geëvalueerd ruim voor de afloop van het contract in december 2010 (…)”. Nu Stratt+ niet op deze brief heeft gereageerd met de mededeling dat de beëindiging niet gold voor het MFC-project, mocht gemeente Rotterdam er des te meer gerechtvaardigd op vertrouwen dat ook de opdracht voor dit project (afhankelijk van de uitkomst van een evaluatie in september 2010) eind 2010 zou eindigen.
“geldigheid opdracht”vermeld dat de opdracht een looptijd heeft tot 1 januari 2011. Daaronder wordt vermeld
“Er is sprake van een stilzwijgende verlenging met inachtneming van onderstaande opzegtermijn.”Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke uitleg van deze bepaling met zich dat de verplichting de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn enkel geldt voor een verlengde overeenkomst. Om te beginnen duidt een taalkundige uitleg op deze betekenis. In de zin waarin de looptijd tot 1 januari 2011 wordt genoemd ontbreekt een opzegtermijn, terwijl in de zin waarin de stilzwijgende verlenging aan de orde wordt gesteld wél wordt gerept van een opzegtermijn. Daarbij zouden partijen door de evaluatie in de tweede helft van 2010 al voldoende (tijdig) duidelijkheid verkrijgen over het al dan niet verlengen van de overeenkomst na 1 januari 2011. Het in de overeenkomst opnemen van een verplichting om ook nog eens formeel op te zeggen, ligt derhalve niet erg voor de hand.