In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin een omgangsregeling tussen de grootmoeder en haar kleinkinderen werd vastgesteld. De vader van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen, verzet zich tegen deze regeling. De kinderen, geboren in 2009 en 2010, hebben een complexe achtergrond, waarbij de moeder sinds maart 2014 gedetineerd is in Zweden. De vader heeft de kinderen na een omgangsweekend in april 2014 niet teruggebracht naar de grootmoeder, wat leidde tot een langdurige periode zonder contact tussen de grootmoeder en de kinderen. De kinderrechter had eerder bepaald dat de kinderen onder toezicht stonden van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), die later werd vervangen door Samen Veilig Midden-Nederland.
Tijdens de zitting in hoger beroep zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de vader, de gezinsmanager van de GI, de grootmoeder en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft ernstige bezwaren geuit tegen de omgangsregeling, stellende dat de kinderen getraumatiseerd zijn door hun eerdere ervaringen met de grootmoeder. De GI en de grootmoeder pleiten voor een omgangsregeling, waarbij de grootmoeder een belangrijke opvoedfiguur is voor de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van verstoorde familieverhoudingen en dat de kinderen kindsignalen vertonen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om contact te hebben met de grootmoeder, maar dat de eerder vastgestelde omgangsregeling te uitgebreid is. Het hof heeft daarom een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen de grootmoeder ten minste twee uur per maand onder begeleiding zien, en de behandeling van de zaak is aangehouden voor verdere evaluatie.