Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
De vrouw is niet op dit verzoek van de man ingegaan. Wel heeft zij van haar kant aan de man voorgehouden dat hij achterstand had in de betaling van de bijdrage ten behoeve van haar levensonderhoud, in het bijzonder doordat hij had nagelaten de wettelijke indexering te betalen. De vrouw heeft de achterstand begroot op € 10.530,07 over de jaren 2010 tot en met 2014. Verder heeft zij begroot dat de man in 2015 na indexering € 1.062,63 per maand aan bijdrage is verschuldigd.
Artikel 1.4 van het convenant houdt verder in:
Indien het inkomen van de man niet of met een lager percentage stijgt dan het wettelijke indexeringspercentage zullen partijen in onderling overleg een ander percentage vaststellen. Partijen zijn het erover eens dat het in hun bedoeling lag om indexering achterwege te laten of lager af te spreken, als het inkomen van de man niet zou groeien of minder zou toenemen dan het wettelijke indexeringspercentage.
Verder houdt de toenmalige regeling van partijen in artikel 2.1 en 2.2 in dat de door de man verschuldigde bijdrage naar beneden zou worden bijgesteld, als de eigen inkomsten van de vrouw daartoe aanleiding gaven. Onder meer zou een door de vrouw verdiend bedrag tot € 8.400,- bruto per jaar geen invloed hebben op hetgeen de man was verschuldigd, met dien verstande dat voor de man in dit verband een wachtperiode van vier jaren was voorzien. Ook over eventuele vermindering van de bijdrage in verband met het inkomen van de vrouw dienden partijen jaarlijks in overleg te treden.
. op 7 december 2004 mailt de vrouw aan de man dat zij per 1 januari 2005 recht heeft op wettelijke indexering, tenzij hij zou kunnen aantonen dat zijn inkomen minder is gestegen dan dat percentage; zij berekent dat de partneralimentatie omhoog gaat van € 891,- naar € 900,80;
. de man mailt op 28 december 2004 terug dat de indexering voor 2005 0% bedraagt en dat verklaring volgt;
(2006)
. op 4 januari 2006 mailt de vrouw aan de man dat de partneralimentatie voor dat jaar wordt geïndexeerd met 0,9% en aldus verhoogd van € 891,- naar € 899,02; zij noteert dat voor haar iedere euro telt; zij maakt er melding van te weten dat de werkgever van de man geen loonsverhoging toekent per 1 januari maar wel later in het jaar;
. de man mailt op 10 januari 2006 terug dat hij voor het tweede achtereenvolgende jaar geen loonsverhoging heeft ontvangen en dat hij daling van zijn netto salaris verwacht;
(2007)
. op 1 februari 2007 mailt de vrouw aan de man met als onderwerp ‘indexatie’; de vrouw laat aan de man weten dat het haar onwaarschijnlijk voorkomt dat hij niet meer is gaan verdienen na de scheiding; zij besluit haar mail met de mededeling dat zij de man wil geloven, als hij naar eer en geweten kan verklaren dat zijn loon gelijk is gebleven;
. de man reageert daarop dezelfde dag per mail; de mail houdt in dat hij drie jaar lang geen salarisverhoging heeft gehad en zijn salaris netto is achteruitgegaan; hij verzoekt de vrouw hem te informeren over haar inkomsten;
. op 22 december 2007 mailt de vrouw aan de man dat de wettelijke indexatie voor de partneralimentatie per januari 2008 2,2% bedraagt; zij voegt daaraan toe dat in het convenant staat dat de man niet meer hoeft te betalen als hij geen loonsverhoging heeft gehad, maar dat, als zij het goed heeft, zijn loon jaarlijks per 1 april wordt bijgesteld;
. de man reageert hierop per mail van 4 januari 2008; hij schrijft “hou hiermee op” en wijst de vrouw erop dat ze hebben afgesproken dat hij per 1 januari ieder jaar kinderalimentatie met de wettelijke indexatie verhoogt en dat hij dat ook doet;
. de vrouw mailt vervolgens op 5 januari 2008 aan de man dat hij zich vergist en dat indexatie per 1 januari betekent dat de uitkering die eind december wordt betaald reeds wordt verhoogd;
. de man blijft in zijn mail van 6 januari 2008 bij zijn standpunt;
. de vrouw blijft in haar mail van 6 januari 2008 eveneens bij haar standpunt;
(2009)
. op 5 januari 2009 mailt de man aan de vrouw met als onderwerp “wettelijke indexatie”; hij verlangt van de vrouw informatie over haar bruto inkomsten, waaronder een jaaropgave; verder laat hij weten dat zijn vast netto salaris lager is dan ten tijde van het convenant;
. de vrouw informeert de man vervolgens diezelfde dag over haar bruto inkomsten gedurende de maanden september tot en met december 2008; zij rekent uit dat zij de man € 177,51 is verschuldigd;
. de man bericht de vrouw daarop per mail van 6 januari 2009 dat de cijfers hem aanleiding geven de door hem aan haar te betalen maandelijkse bijdrage te verlagen met € 36,-;
. de vrouw mailt de man naar aanleiding daarvan op 6 januari 2009 dat haar inkomsten onzeker zijn en dat bijstelling van de bijdrage haar niet redelijk voorkomt; zij wijst hem erop dat hij het verschil moet bijbetalen;
. de man laat vervolgens per mail van 7 januari 2009 weten dat hij een schatting heeft gemaakt van haar jaarinkomen en dat moet worden afgerekend op jaarbasis;
. dezelfde dag nog bevestigt de vrouw aan de man dat per jaar moet worden afgerekend; het verschil, € 104,46, wil ze terug;
. op 27 januari 2010 stuurt de vrouw aan de man een mail met het onderwerp “Berekening partneralimentatie”; ze informeert de man over het door haar verdiende bruto inkomen en berekent dat zij € 3.141,- te veel heeft ontvangen; zij doet een beroep op de man haar een deel daarvan te laten behouden in verband met omvangrijke kosten voor de kinderen; zij begroot de haar in 2010 conform convenant toekomende bijdrage op € 593,25 per maand en verzoekt de man om bijstelling van dat bedrag halverwege 2010 vanwege de onzekerheid van haar inkomsten;
. de man komt de vrouw in zijn antwoordmail van 29 januari 2010 tegemoet en stelt voor haar vanaf februari 2010 maandelijks € 650,- te betalen;
. de vrouw reageert daarop in haar mail van 29 januari 2010 instemmend;
(2011)
. de man laat vervolgens diezelfde dag aan de vrouw weten, dat hij de loonstrook wil afwachten;
. bij mail van 5 februari 2011 stuurt de vrouw haar jaaropgave aan de man;
. in zijn mail van 12 februari 2011 rekent de man aan de vrouw voor dat hij haar nog € 1986,55 aan alimentatie is verschuldigd; verder uit hij het voornemen om maandelijks € 800,- aan haar te betalen; hij wil teneinde verrassingen te voorkomen iedere drie maanden kijken wat de vrouw heeft verdiend;
(2012)
. bij mail van 9 februari 2012 heeft de vrouw aan de man de gegevens uit haar jaaropgave 2011 gestuurd en aan hem voorgerekend dat zij nog € 746,- van hem te goed heeft;
(2013)
. bij mail van 4 februari 2013 heeft de vrouw aan de man de gegevens uit haar jaaropgave 2012 gestuurd en aan hem voorgerekend dat zij nog een bedrag aan alimentatie van hem te goed heeft; ook bericht zij hem dat de indexatie 2013 1,7% bedraagt;
(2014)
. bij mail van 6 februari 2014 heeft de vrouw aan de man de gegevens uit haar jaaropgave 2013 gestuurd en hem voorgerekend dat zij nog een bedrag aan alimentatie van hem te goed heeft.
Partijen hebben van jaar tot jaar stilgestaan bij hetgeen de man aan de vrouw had te betalen. Tot in het jaar 2008 is in de mailwisseling zichtbaar dat de vrouw wil achterhalen of zij aanspraak kan maken op indexering van partneralimentatie. De man houdt dat tegen door haar uit te leggen dat de ontwikkeling van zijn (vaste) loon daartoe geen aanleiding geeft. Hij geeft de vrouw geen inzicht in het door hem verdiende inkomen, noch in zijn vaste noch in zijn variabele inkomen, maar blijft vasthouden aan het in 2004 in het convenant overeengekomen bedrag. Omgekeerd verlangt de man van de vrouw dat zij hem nauwkeurig inzicht geeft in hetgeen zij verdient.
Bovendien bestaat ontoereikende grond om te aanvaarden dat de man
gerechtvaardigderop mocht vertrouwen dat de vrouw niet langer aanspraak wenste te maken op wettelijke indexering van de haar toekomende bijdrage. Daaraan staat de omstandigheid dat de man geen inzicht heeft gegeven in zijn inkomenssituatie en kennelijk van de vrouw verlangde dat zij hem op zijn woord geloofde, in de weg. Dat laatste betekent dat ook ingeval de man gemeend zou hebben de indexering niet meer verschuldigd te zijn, ontoereikende grond bestaat om aan te nemen dat die mening berustte op bij hem gerechtvaardigd gewekt vertrouwen. In dit verband wil het hof niet onvermeld laten dat gesteld noch gebleken is dat de man een procedure is gestart teneinde op grond van inkomensachteruitgang wijziging te doen brengen in de bij beschikking van 26 augustus 2004 bepaalde bijdragen.
De man heeft zich nog beroepen op een afspraak met de vrouw die zou inhouden dat hij niet langer wettelijke indexering over de partneralimentatie zou hoeven betalen. De man wil die afspraak ontlenen aan de gedragingen van de vrouw, met name de inhoud van de hierboven besproken mailwisseling.
Naar het oordeel van het hof bieden de stellingen van de man onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat de vrouw heeft ingestemd met de wens van de man om niet langer gehouden te zijn tot betaling van wettelijke indexering. Dat valt niet te lezen in de berichten van de vrouw en kan daaruit redelijkerwijs ook niet worden afgeleid. Ook anderszins heeft de man daarvoor onvoldoende aangevoerd.
Het hof zal dan ook aan de gestelde afspraak voorbijgaan.
Dat brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Het hof zal dat vonnis vernietigen en de vordering van de man alsnog afwijzen.