ECLI:NL:GHAMS:2016:1227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
23-002406-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandfraude en medeplegen met betrekking tot het verstrekken van onjuiste gegevens aan de Sociale Dienst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2014. De verdachte, geboren in Ghana in 1962, werd beschuldigd van bijstandfraude en medeplegen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk niet verstrekken van benodigde gegevens aan de Sociale Dienst te Amsterdam, waardoor hij en zijn medeverdachte onterecht een uitkering ontvingen. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 februari 2016 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met een aanvulling over de samenwerking en de rol van de verdachte in het verbergen van de feitelijke situatie van samenwonen.

Het hof concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verbergen van de gezamenlijke huishouding, wat van belang was voor de vaststelling van het recht op uitkering. De beslissing van het hof werd genomen door de meervoudige strafkamer, waarbij mr. G.M. Boekhoudt, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M.J. Dubelaar zitting hadden, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

parketnummer: 23-002406-14
datum uitspraak: 8 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-710051-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode(n) vanaf 01 oktober 2001 tot en met 30 september 2005 en/of 15 augustus 2006 tot en met 31 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een aan zijn mededader, te weten [medeverdachte], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader te weten [medeverdachte] (in die periode(n) en op die plaats), geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en/of zijn mededader
-een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd en/of
-samenwoonde(n) en/of had(den) samengewoond
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming – namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand – dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2001 tot en met 30 september 2005 en/of 15 augustus 2006 tot en met 31 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water en elektriciteit, en/of opzettelijk eet- en/of drinkwaren, althans levensmiddelen, heeft genuttigd, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat (de huur/hypotheek van) die woning en/of dat/die gas, water, elektriciteit en/of die eet- en/of drinkwaren, althans levensmiddelen, geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke uitkering door [medeverdachte] – met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde/een gemeenschappelijke huishouding voerde – door nalaten gegevens te verstrekken (artikel 227b Wetboek van Strafrecht) en/of door valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), in elk geval door enig misdrijf, was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
2.
hij in of omstreeks de periode 18 juni 2001 tot en met 27 juni 2001 te Amsterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland een aan hem verstrekt reisdocument, te weten een Europese identiteitskaart op naam van [verdachte], afgegeven te Amsterdam, met nummer [ID nummer], geldig tot 18-6-2006, ter beschikking heeft gesteld van [naam], met het oogmerk dat reisdocument door die [naam] te doen gebruiken als ware het aan die [naam] verstrekt.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met een overweging met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Voorts wordt het vonnis aangevuld met een vindplaats van een op pagina 6 van het vonnis, onder het kopje ‘medeplegen’, genoemd redengevend feit.

Nadere overweging

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De advocaat-generaal heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het nalaten inlichtingen te verstrekken aan de Sociale Dienst door de medeverdachte. Het enkele feit dat de verdachte wist dat de medeverdachte een uitkering ontving en dat zij gegevens verzweeg, is daartoe onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit en dat de verdachte daaraan ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd door ook zelf maatregelen te treffen om de feitelijke situatie van samenwonen voor de Sociale Dienst verborgen te houden. Het hof verwijst daarbij naar de overweging van de rechtbank dienaangaande op pagina 6 van het vonnis (onder het kopje ‘medeplegen’), welke overweging door het hof wordt overgenomen.

Aanvulling vindplaats

De rechtbank heeft op pagina 6 van het vonnis, onder het kopje ‘medeplegen’ opgenomen dat verdachte zich van het adres [adres 2] heeft uitgeschreven nadat de uitkering van [medeverdachte] werd gekort omdat hij bij haar inwoonde. Dit volgt uit het relaasproces-verbaal (zaaknummer 105362) pagina’s 6 en 8.

BESLISSING

Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 maart 2016.
Mr. Dubelaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[....]