In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was aangeklaagd voor poging tot diefstal in vereniging in een tabakswinkel te Driehuis op 12 maart 2015. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met een ander, een poging tot inbraak had gepleegd. De verdachte werd in de buurt van de tabakswinkel aangetroffen met inbrekersgereedschap, waaronder een torxschroef die overeenkwam met een schroef die in het slot van de winkeldeur was aangetroffen. Ondanks de verdediging van de raadsvrouw dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, concludeerde het hof dat de feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en legde een werkstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met een voorwaardelijk deel van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals de persoon van de verdachte.