ECLI:NL:GHAMS:2016:1204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.180.809/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens verzuim in incassoprocedure

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in verband met een incasso-opdracht die klager aan hem had verstrekt. De klacht is in eerste instantie gegrond verklaard door de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping oplegde. De gerechtsdeurwaarder heeft echter hoger beroep aangetekend tegen deze beslissing. Het hof heeft de zaak op 29 maart 2016 behandeld en heeft de bestreden beslissing van de kamer vernietigd. Het hof heeft klachtonderdeel i, dat betrekking heeft op het niet raadplegen van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) voorafgaand aan de betekening van de dagvaarding, gegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder had de GBA gegevens niet tijdig geverifieerd, waardoor de dagvaarding op een verkeerd adres is betekend. De overige klachtonderdelen, die onder andere betrekking hebben op het niet tijdig informeren van de gerechtsdeurwaarder over de adreswijziging van de wederpartij en het rechtstreeks contact met de wederpartij, zijn ongegrond verklaard. Het hof legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel i opnieuw de maatregel van berisping op, aangezien het betekenen van stukken een kerntaak van de gerechtsdeurwaarder is. De beslissing van de kamer is in haar geheel vernietigd en het hof heeft een nieuwe beslissing gegeven.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.180.809/01 GDW
nummer eerste aanleg : 798.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 maart 2016
inzake
[klager] ,
wonend te [plaatsnaam] ,
appellant,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 25 november 2015 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 27 oktober 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:186). De kamer heeft in de bestreden beschikking de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 18 december 2015 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
Op 21 januari 2016 is van de gerechtsdeurwaarder een brief ontvangen waarin hij het hof meedeelt dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid om in een mondelinge behandeling zijn standpunt nader toe te lichten.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2016.
Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij e-mail met bijlagen van 23 juni 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder een incasso-opdracht gegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft de incasso-opdracht bij e-mail van 24 juni 2014 aan klager bevestigd en hem daarbij verzocht nog het adres van de wederpartij te verstrekken omdat dit niet uit de bijlagen bleek. Bij e-mail van 25 juni 2014 heeft klager de volgende (adres)gegevens van de wederpartij verstrekt: ‘
[A] [adres] [plaatsnaam] ’.
3.2.2.
Op 16 juli 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder per e-mail nogmaals de (adres)gegevens van de wederpartij (hierna: [A] ) verstrekt en hem dringend verzocht actie te ondernemen ‘op de harde tour’. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens diezelfde dag per
e-mail en per post een aanmaning naar [A] gestuurd.
3.2.3.
Op 18 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de adresgegevens van [A] geverifieerd bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Op dat moment stond [A] ingeschreven op de [adres] te [plaatsnaam] .
3.2.4.
Op 29 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een brief (van datum 23 juli 2014) van [A] ontvangen waarin hij inhoudelijk reageert op de aanmaning van 16 juli 2014 en aanvoert dat de vordering ongegrond is. [A] vermeldt in deze brief als zijn adres [adres] te [plaatsnaam] .
3.2.5.
Bij brief van 1 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder [A] , samengevat, meegedeeld dat hij laatstvermelde brief van [A] met zijn opdrachtgever heeft besproken en [A] gesommeerd tot betaling van de door klager gestelde vordering met incassokosten en rente, bij gebreke waarvan een dagvaarding zou worden uitgereikt.
3.2.6.
Op 7 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een brief (gedateerd 5 augustus 2014) van [A] ontvangen waarin hij reageert op de sommatie van 1 augustus 2014. [A] vermeldt ook in deze brief als zijn adres [adres] te [plaatsnaam] .
3.2.7.
Klager heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mailbericht van 11 augustus 2014 verzocht om ‘de meest harde maatregelen zonder enig respijt te treffen’. Bij e-mail van 12 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht een voorschot van € 750,-- naar hem over te maken, waarna hij de dagvaarding in gereedheid zou brengen. De gerechtsdeurwaarder heeft het gevraagde voorschot op 18 augustus 2014 van klager ontvangen. Op dezelfde datum heeft de gerechtsdeurwaarder de conceptdagvaarding voor commentaar aan klager toegezonden.
Op 22 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding aan [A] betekend op het adres [adres] te [plaatsnaam] .
3.2.8.
De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij e-mail van 25 augustus 2014 als volgt bericht. ‘
Overeenkomstig uw verzoek zend ik u hierbij een exemplaar van de gewijzigde dagvaarding, zoals die vorige week is betekend. Ik trof niemand thuis. De brievenbus zat vol post.’
3.2.9.
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, van 18 september 2014 is [A] bij verstek veroordeeld. De gerechtsdeurwaarder heeft dit vonnis op 1 oktober 2014 per e-mail naar klager gestuurd met het volgende bericht.
‘Vanmorgen het bijgaande vonnis ontvangen. Ik zal deze week nog naar het officiële vestigingsadres in de GBA informeren en het vonnis betekenen.’
3.2.10.
Nadat hem uit verificatie bij de GBA was gebleken dat het adres van [A] per 4 augustus 2014 was gewijzigd, heeft de gerechtsdeurwaarder op 2 oktober 2014 het verstekvonnis aan [A] betekend op het nieuwe adres.
3.2.11.
Op 6 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder van [A] per e-mail een brief en enkele bijlagen ontvangen waarin [A] (onder meer) stelt dat er op 4 september 2014 een zitting is geweest waarvan hij niet op de hoogte was en dat hij graag tijdens de zitting zijn verhaal had willen doen. In reactie heeft de gerechtsdeurwaarder dezelfde dag een e-mail aan [A] gestuurd die, voor zover hier relevant, luidt als volgt.
‘(..) terecht verwijt u mij dat ik niet binnen 14 dagen voor het betekenen van de dagvaarding adrescontrole heb toegepast. Daarom zal het verkregen verstekvonnis niet ten uitvoer gelegd worden.(..)’
3.2.12.
De gerechtsdeurwaarder heeft de e-mail van [A] van 6 oktober 2014 en zijn reactie daarop per e-mail naar klager gestuurd en hem daarbij, voor zover hier relevant, als volgt bericht.
‘(..) Uiteraard zal ik de kosten van de dagvaarding én het griffierecht voor eigen rekening nemen wanneer u opnieuw tot dagvaarding wenst over te gaan. (..)’
3.2.13.
Op 7 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier van klager gesloten en hem een eindafrekening gestuurd. Op het door klager betaalde voorschot van € 750,-- heeft de gerechtsdeurwaarder een honorarium, beperkt tot 45 minuten, bureau- en dossierkosten en BTW in mindering gebracht. Het resterende bedrag van het voorschot (€ 604,80) is aan klager uitgekeerd.
3.2.14.
Uit een e-mail van klager aan de gerechtsdeurwaarder van 21 oktober 2014 blijkt dat klager het bedrag van € 604,80 heeft ontvangen.
3.2.15.
Op 22 oktober 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten voorafgaande aan de betekening van de dagvaarding op 22 augustus 2014, de GBA (opnieuw) te raadplegen.
ii. Hoewel klager de gerechtsdeurwaarder diverse malen erop heeft gewezen dat [A] kennelijk niet meer op de [adres] te [plaatsnaam] woonde, aangezien de brievenbus uitpuilde van aan [A] geadresseerde post en klager de gerechtsdeurwaarder tijdig heeft geïnformeerd dat hij het nieuwe adres van [A] wist, heeft de gerechtsdeurwaarder niets met deze informatie gedaan.
iii. De gerechtsdeurwaarder heeft zonder overleg met klager rechtstreeks contact opgenomen met [A] en aan hem meegedeeld dat het verkregen verstekvonnis niet ten uitvoer zal worden gelegd. Omdat het verstekvonnis wel door de gerechtsdeurwaarder aan [A] is betekend op zijn nieuwe adres, weet [A] nu dat klager een incasso-opdracht heeft gegeven en zal daardoor wel minder verhaal bieden. Klager lijdt schade door toedoen van de gerechtsdeurwaarder en daarvoor wenst hij een passende genoegdoening.
iv. De gerechtsdeurwaarder heeft voorgesteld zijn kantoorkosten te crediteren onder de voorwaarde dat klager zijn klacht zou intrekken. Deze handelwijze betaamt een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder niet.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Genoegdoening kosten
6.1.
Voor zover klager in hoger beroep persisteert bij zijn eis dat de gerechtsdeurwaarder de door klager betaalde griffiekosten, kantoorkosten en reiskosten aan hem vergoedt, dient klager in deze eis niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat de Gerechtsdeurwaarderswet niet in de mogelijkheid voorziet een gerechtsdeurwaarder in het kader van een tuchtrechtelijke procedure te voordelen tot vergoeding van kosten.
Klachtonderdeel i. (verouderde GBA gegevens)
6.2.
Het huidige artikel 7.4 (voorheen 7.1) van het Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit schrijft voor dat bij het betekenen van een exploot de GBA gegevens van de persoon aan wie betekend moet worden, niet ouder mogen zijn dan twee weken.
6.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de GBA op 18 juli 2014 heeft geraadpleegd maar de dagvaarding eerst 35 dagen later (op 22 augustus 2014) aan [A] heeft betekend. Achteraf heeft de gerechtsdeurwaarder, door raadpleging van de GBA bij het vervaardigen van het exploot van betekening en bevel, ontdekt dat het adres van [A] voorafgaand aan de betekening van de dagvaarding (per 4 augustus 2014) was gewijzigd. Als gevolg van het gebruik van de verouderde GBA gegevens is de dagvaarding door de gerechtsdeurwaarder op een verkeerd adres aan [A] betekend. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder tijdens de tuchtprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep ook erkend.
De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht gegrond verklaard.
Klachtonderdeel ii. (informatie van klager over adreswijziging)
6.4.
Dit klachtonderdeel is door de kamer per abuis onbesproken gelaten. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift in eerste aanleg (pagina 4) gemotiveerd betwist dat klager hem heeft geïnformeerd over de adreswijziging van [A] . Omdat een nadere onderbouwing van het standpunt van klager ontbreekt, acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat klager de gerechtsdeurwaarder deze informatie wel (tijdig) heeft verstrekt. Het standpunt van klager verhoudt zich ook niet met het feit dat hij niet naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarder toegezonden conceptdagvaarding heeft opgemerkt dat daarin het adres niet juist zou zijn.
Klachtonderdeel ii. zal daarom wegens gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel iii (rechtstreeks contact met [A] )
6.5.
De kamer heeft overwogen, kort gezegd, dat het in beginsel aan de gerechtsdeurwaarder zelf is om te bepalen op welke wijze er wordt geëxecuteerd, hetgeen het hof juist acht. Te meer nu de gerechtsdeurwaarder, gelet op zijn functie in het rechtsbestel, niet alleen de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook de belangen van diens schuldenaar in acht heeft te nemen. Anders dan de kamer, is het hof daarom van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder door rechtstreeks (zonder overleg met klager) contact op te nemen met [A] en hem toe te zeggen dat het vonnis niet tenuitvoergelegd zou worden, op een juiste wijze is omgegaan met diens belangen en dus juist heeft gehandeld. Klachtonderdeel iii. zal eveneens ongegrond verklaard worden.
Klachtonderdeel iv (onbehoorlijk voorstel)
6.6.
Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2016 verklaard dat de gerechtsdeurwaarder wel bereid was hem het volledige voorschot van € 750,-- terug te betalen maar alleen onder de expliciete voorwaarde dat klager geen klacht tegen hem zou indienen. Dit is pure chantage en druist in tegen elk gevoel van rechtvaardigheid dat een foute en zeer laakbare handeling ook nog betaald en beloond moet worden, aldus klager.
6.7.
Het hof stelt voorop dat het de gerechtsdeurwaarder vrij stond klager voor te stellen samen tot een oplossing te komen. In zijn verweerschrift in eerste aanleg (pagina 3) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij klager in eerste instantie heeft aangeboden [A] opnieuw te dagvaarden, waarbij hij de kosten van dagvaarding en griffierecht voor eigen rekening zou nemen. Klager heeft dit aanbod niet aangenomen en gevorderd dat de gerechtsdeurwaarder het gehele gerechtelijke traject kosteloos zou verrichten. Zonder daartoe verplicht te zijn, heeft de gerechtsdeurwaarder klager vervolgens voorgesteld het dossier dan maar te sluiten en het gehele kostenvoorschot aan hem terug te betalen als klager geen klacht zou indienen. Dit blijkt ook uit de mailwisseling tussen klager en de gerechtsdeurwaarder die door klager als productie 1 bij zijn klacht is overgelegd.
Het hof ziet in het enkele voorstel van de gerechtsdeurwaarder het gehele kostenvoorschot aan klager terug te betalen als hij geen klacht zou indienen, ander dan klager, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In dat voorstel is immers opgenomen dat de gerechtsdeurwaarder ook afstand zou doen van zijn recht op vergoeding van de werkzaamheden, die waren verricht voordat tot dagvaarding is overgegaan. In dit verband merkt het hof nog op dat in zijn ervaring regelingen waarbij aan klagers een onverplichte financiële compensatie wordt geboden tegenover intrekking van een ingediende tuchtklacht in het geheel niet ongebruikelijk zijn. Het aanbieden van een dergelijke regeling acht het hof in beginsel ook niet tuchtrechtelijk laakbaar, terwijl de bijzonderheden van dit geval geen grond geven daarover anders te denken. Daarom zal ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
Maatregel
6.8.
De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Gelet op de aard en ernst van het gegrond bevonden klachtonderdeel i. acht ook het hof de maatregel van berisping de juiste. Het betekenen van stukken is immers een kerntaak van de gerechtsdeurwaarder.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn eis dat de gerechtsdeurwaarder de door klager betaalde griffiekosten, kantoorkosten en reiskosten aan hem vergoedt;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel i. gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen ii. tot en met iv. ongegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel i. de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016 door de rolraadsheer.