ECLI:NL:GHAMS:2016:1192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
200.181.482/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling en paspoortbewaring van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de man tegen de vrouw, met betrekking tot de omgangsregeling van hun kinderen en de bewaring van paspoorten. De man heeft op 13 november 2015 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 oktober 2015 was gewezen. In het bestreden vonnis werd bepaald dat de omgang tussen de man en zijn kinderen, [kind A] en [kind B], zo spoedig mogelijk hervat moest worden, onder begeleiding van een Omgangshuis, en dat de vrouw een dwangsom moest betalen als zij hieraan niet voldeed. De man had ook een incidentele vordering ingesteld om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, omdat hij meende dat het vonnis op een feitelijke misslag berustte. De vrouw had verweer gevoerd en stelde dat de afspraak over het paspoort van [kind A] slechts gold totdat in de HVOK-procedure was beslist. Het hof oordeelde dat het bestreden vonnis niet klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berustte en wees de incidentele vordering van de man af. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.181.482/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/232651 / KG ZA 15-757
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 maart 2016
inzake
[de man],
wonend te [woonplaats 1] , [land] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. C.C.B. Boshouwers te Amsterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 13 november 2015 in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland onder bovenstaand
zaak-/rolnummer op 16 oktober 2015 gewezen - en bij herstelvonnis van 22 oktober 2015 verbeterde - vonnis tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep, heeft de man vier grieven aangevoerd en geconcludeerd als aan het slot van die dagvaarding vermeld. De man heeft daarbij tevens een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) totdat op het hoger beroep en het (eventueel) in te stellen cassatie beroep is beslist, uitvoerbaar bij voorraad.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft de vrouw in het incident verweer gevoerd, een productie overgelegd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van de man in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende.
  • i) Partijen zijn [in] 2011 in [plaats] (India) met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is [in] 2014 te Amsterdam [kind A] (hierna: [kind A] ) geboren. De vrouw heeft een dochter uit een eerder huwelijk, de [in] 2008 te Amsterdam geboren [kind B] (hierna: [kind B] ).
  • ii) Tijdens het huwelijk hebben partijen met genoemde twee kinderen in [plaats] gewoond. Op 7 december 2014 is de vrouw met hen beiden vanuit [plaats] naar Nederland gereisd.
  • iii) De man heeft op 5 mei 2015 een echtscheidingsverzoek ingediend bij een rechtbank in India. De vrouw heeft eveneens, op 7 mei 2015, een echtscheidingsverzoek ingediend, maar bij de rechtbank Noord-Holland.
  • iv) De man heeft bij de rechtbank Den Haag een verzoek op grond van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (HVOK) ingediend, strekkende tot het bewerkstelligen van de teruggeleiding van [kind A] naar India.
  • v) Bij dagvaarding van 8 mei 2015 is de man een kort geding procedure tegen de vrouw gestart bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. In die procedure vorderde hij de vrouw te veroordelen tot het in bewaring geven van haar paspoort en dat van [kind A] bij een notaris en de vrouw te verbieden om in afwachting van de uitkomst van de HVOK-procedure met [kind A] Nederland uit te reizen.
  • vi) Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat de vrouw haar paspoort en dat van [kind A] in bewaring zou geven bij een notaris en dat de man de kort geding procedure zou intrekken. In dit kader heeft de vrouw op 12 mei 2015 een verklaring ondertekend, die - voor zover thans van belang - luidt:
“I, Mrs. [de vrouw] , born [in] 1982 in Amsterdam, hereby declare that I will not leave the Netherlands with [kind A] until the court in The Hague has decided in the pending abduction case what is to be considered the habitual residence of [kind A] , irrovocably and/or/any further cases related to the subject matter.”
  • vii) Bij beschikking van 6 juli 2015 heeft de rechtbank Den Haag het teruggeleidingsverzoek afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking bij beschikking van 19 augustus 2015 bekrachtigd.
  • viii) Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat - totdat in een eventuele bodemprocedure anders is beslist - de omgang tussen de man en [kind B] en [kind A] zo spoedig mogelijk wordt hervat en zal plaatsvinden onder begeleiding van een Omgangshuis naar keuze en op kosten van de man. De vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij daaraan niet voldoet, tot een maximum van € 10.000,-. De voorzieningenrechter heeft de man gelast zijn advocaat binnen vijf dagen na de beschikking opdracht te geven om het paspoort van [kind A] af te geven aan de advocaat van de vrouw. De man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 50.000,-. Voorts heeft de voorzieningenrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de kosten tussen partijen gecompenseerd en het meer af anders gevorderde afgewezen.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft de man aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis misbruik van recht zou opleveren, omdat dat vonnis op een feitelijke misslag berust. De feitelijke misslag is volgens de man daarin gelegen dat de voorzieningenrechter de afspraak over het paspoort van [kind A] heeft gekoppeld aan zijn vordering zoals geformuleerd in zijn dagvaarding in kort geding van - het hof begrijpt - 8 mei 2015. Het is correct dat het paspoort van [kind A] is afgegeven en dat die kort geding procedure als gevolg daarvan is ingetrokken. Onjuist is echter de gevolgtrekking dat de afspraak betreffende het paspoort slechts gold totdat definitief in de HVOK-procedure zou zijn beslist. De man stelt, onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.1 (vi) weergegeven passage uit de door de vrouw op 12 mei 2015 ondertekende verklaring, dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw en [kind A] Nederland niet zullen verlaten gedurende de procedures die thans aanhangig zijn met betrekking tot [kind A] . In dat kader heeft de vrouw haar paspoort en dat van [kind A] afgegeven. Er zijn op dit moment nog diverse procedures aanhangig met betrekking tot [kind A] (een custody-zaak in India, een strafzaak in Nederland en verzoeken van de vrouw), zodat er gelet op de inhoud van genoemde verklaring geen grond is voor het thans aan de vrouw afgeven van het paspoort van [kind A] .
2.3
De vrouw heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Het is het hof niet gebleken dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gelet op de omstandigheden waaronder de afspraak met betrekking tot het paspoort is gemaakt in relatie tot het petitum van de kort geding dagvaarding van 8 mei 2015, de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de afspraak met betrekking tot het paspoort gold totdat definitief in de HKOV-procedure zou zijn beslist. Of dit oordeel juist is, kan naar het oordeel van het hof pas bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde komen, maar de enkele verwijzing naar de passage uit de door de vrouw op 12 mei 2015 ondertekende verklaring, waarin overigens niet van een paspoort wordt gerept, kan niet tot het oordeel leiden dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. Voorts is gesteld noch gebleken dat na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij de man zal doen ontstaan. Ook overigens is niet gebleken dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen. Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis moet worden afgewezen.
2.5
Het hof zal de beslissing ten aanzien van de proceskosten van het incident aanhouden tot het eindarrest.
in de hoofdzaak:
2.6
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de vrouw.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2016 voor het nemen van een memorie van antwoord door de vrouw;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, G.J. Driessen-Poortvliet en M.F.G.H. Beckers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.