ECLI:NL:GHAMS:2016:1156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
200.175.563/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang met minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak gaat het om de ontzegging van het recht op omgang tussen de man en zijn minderjarige kind, [de minderjarige]. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige omgangsregeling werd afgewezen en hem het recht op omgang met [de minderjarige] werd ontzegd. De man en de vrouw hebben van augustus 2006 tot februari 2009 een relatie gehad, waaruit [de minderjarige] is geboren. Sinds november 2009 heeft de man geen contact meer gehad met [de minderjarige]. De rechtbank heeft op basis van verschillende onderzoeken en adviezen, waaronder dat van de Raad voor de Kinderbescherming, geconcludeerd dat omgang met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de man onvoldoende inzicht heeft getoond in zijn eigen gedrag en de impact daarvan op [de minderjarige]. De man heeft niet aangetoond dat hij in staat is om op een verantwoorde manier omgang te hebben met [de minderjarige]. Het hof benadrukt dat de man aan zichzelf moet werken voordat een omgangsregeling kan worden overwogen. De vrouw is verplicht om de man te informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 maart 2016
Zaaknummer: 200.175.563/01
Zaaknummer eerste aanleg: 491185 / FA RK 11-4298
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K.E. de Wit te Arnhem,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De man is op 20 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 mei 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 491185 / FA RK 11-4298.
1.3.
De vrouw heeft op 7 oktober 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 19 november 2015 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 30 november 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 10 december 2015 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A. Metselaar, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van augustus 2006 tot februari 2009 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2009 te Amsterdam. De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 14 november 2012 van de rechtbank Amsterdam is bepaald dat in het kader van een informatie- en consultatieregeling de vrouw aan de man eenmaal per kwartaal algemene informatie dient te verstrekken over hoe het met [de minderjarige] gaat en de man een recente foto van [de minderjarige] toestuurt. Tevens is aan de Raad verzocht advies uit te brengen over het gezag en de omgangsregeling. De Raad heeft op 12 mei 2013 een onderzoeksrapport uitgebracht.
2.3.
Bij arrest van 5 september 2013 van dit hof is de man wegens belaging van de vrouw in de periode van 3 maart tot en met 12 mei 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod voor de duur van één jaar.
2.4.
Bij beschikking van 6 november 2013 van de rechtbank Amsterdam is het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige] afgewezen. Voorts is een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald, waarbij partijen zich dienen te wenden tot het Omgangshuis Noord-Holland teneinde begeleid contact tussen de man en [de minderjarige] te doen plaatsvinden op door het Omgangshuis te bepalen locatie, dagen en tijdstippen en waarbij de man de aan de begeleiding door het Omgangshuis verbonden kosten dient te voldoen. Voorts is bepaald dat de vrouw een dwangsom van € 500,00 verbeurt, voor iedere keer dat zij haar medewerking aan voornoemde voorlopige omgangsregeling weigert. De behandeling van het verzoek omtrent de omgangsregeling is pro forma aangehouden tot 14 juli 2014.

3.Het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot wijziging van de voorlopige omgangsregeling en tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling afgewezen en is de man het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat:
- partijen zich zullen wenden tot de Stichting Omgangshuis Houten, of een ander geschikt Omgangshuis;
- partijen hun medewerking zullen verlenen aan de intakeprocedure teneinde begeleid contact tussen de man en [de minderjarige] te doen plaatsvinden op door het Omgangshuis te bepalen locatie, dagen en tijdstippen, ten minste eenmaal per 2 weken;
- de kosten van de omgangsbegeleiding bij helfte door partijen zullen worden gedragen;
- een dwangsom van € 500,00 opgelegd zal worden voor iedere keer dat de vrouw haar medewerking weigert;
- de beslissing over de door de man verzochte omgangsregeling in afwachting van het verloop bij het Omgangshuis aan te houden;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel hoger beroep verzoekt zij om de man het recht op omgang te ontzeggen voor een onbepaalde periode.
3.4.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen. De man constateert in zijn verweerschrift in incidenteel appel dat, nu de Raad de rechtbank niet heeft verzocht een ondertoezichtstelling over [de minderjarige] uit te spreken, de man zelf bevoegd is het hof te verzoeken een ondertoezichtstelling uit te spreken. Ter zitting heeft de advocaat van de man aangegeven dat de man daarmee niet heeft beoogd een verzoek tot ondertoezichtstelling aan het hof voor te leggen, maar dat de man de Raad op deze mogelijkheid heeft willen wijzen.

4.Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouder een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Een omgangsregeling tussen de niet-gezaghebbende ouder en diens minderjarige kind kan slechts worden afgewezen, indien een van de volgende ontzeggingsgronden zich voordoet, te weten dat:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.3.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte het recht op omgang met [de minderjarige] heeft ontzegd en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. De rechtbank had de man niet ambtshalve het recht op omgang met [de minderjarige] mogen ontzeggen en heeft bovendien nagelaten deze beslissing voldoende te motiveren. Uit de opmerking van de man dat hij naar de toekomst wenst te kijken, heeft de rechtbank ten onrechte de conclusie getrokken dat de man geen inzicht in zijn eigen handelen en in de belangen van [de minderjarige] heeft. Ook het Omgangshuis Zaandam heeft ten onrechte en tegen het advies van de Raad, geconcludeerd dat de man dient te leren reflecteren op zijn eigen gedrag en handelen, alvorens begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] tot stand kan komen. De man heeft hierdoor het vertrouwen in het Omgangshuis Zaandam verloren. Het heeft de man veel tijd en moeite gekost om in 2014 op verzoek van het Omgangshuis Zaandam een persoonlijkheidsonderzoek af te laten nemen en uit dit onderzoek zijn geen contra-indicaties voor omgang tussen hem en [de minderjarige] naar voren gekomen. Ook zijn de problemen die zich in het verleden tussen partijen hebben afgespeeld, thans niet meer aan de orde. De gronden voor ontzegging van de omgang zijn derhalve niet aanwezig, zodat tussen de man en [de minderjarige] (begeleide) omgang tot stand dient te komen, aldus de man.
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd dient te worden en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. Aan de beslissing van de rechtbank ligt een aantal onderzoeken en gebeurtenissen ten grondslag op grond waarvan de rechtbank terecht heeft besloten de man de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen. Ook de stelling van de man dat hij naar de toekomst wenst te kijken, draagt bij aan de conclusie van de rechtbank dat de man eerst moet leren reflecteren op zijn eigen handelen en dat hij onvoldoende inzicht in de belangen van [de minderjarige] heeft. Het Omgangshuis Zaandam heeft na een uitgebreid traject geadviseerd dat tussen de man en [de minderjarige] geen (begeleide) omgang tot stand dient te komen. Na een jarenlange strijd met de man is het in het belang van de vrouw en van [de minderjarige] dat er rust komt. Omgang tussen de man en [de minderjarige] is thans dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] en een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht dient de man dan ook ontzegd te worden, aldus de vrouw.
4.5.
De Raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De man dient eerst aan zichzelf te werken alvorens een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] kan worden opgestart. Een dergelijke regeling zal thans slechts voor conflicten tussen partijen zorgen, hetgeen in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] , aldus de Raad.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Nadat partijen hun relatie in februari 2009 hebben verbroken, is tussen hen een strijd ontstaan en hebben zij een (groot) aantal procedures gevoerd. De man heeft [de minderjarige] sinds november 2009 niet meer gezien. Bij (tussen)beschikking van 6 november 2013 van de rechtbank Amsterdam is tussen de man en [de minderjarige] een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, die onder begeleiding van het Omgangshuis Zaandam tot stand diende te komen. Na een intakegesprek met beide partijen heeft het Omgangshuis de man verzocht om het Omgangshuis meer informatie te verstrekken, in de vorm van een diagnose, teneinde de juiste voorwaarden waaronder de omgang kon plaatsvinden op te kunnen stellen. De man heeft destijds aangegeven de diagnose, waarnaar in het raadsrapport van 12 mei 2013 wordt verwezen, niet te willen verstrekken en heeft ervoor gekozen om een nieuwe diagnose te laten stellen. Op 30 oktober 2014, bijna een jaar na het intakegesprek, heeft de man het Omgangshuis geïnformeerd dat de nieuwe diagnose beschikbaar was. De man heeft het Omgangshuis in de tussenliggende periode niet op de hoogte gehouden van zijn vorderingen en zijn zoektocht naar een psychiater om het onderzoek bij hem af te nemen. Nadien is het partijen niet gelukt om een nieuwe afspraak bij het Omgangshuis te realiseren. Op 18 februari 2015, nadat de man de vrouw opnieuw in een gerechtelijke procedure omtrent het gezag en de omgang had betrokken, heeft het Omgangshuis de begeleiding van partijen beëindigd. In een eindrapportage en tevens advies aan partijen heeft het Omgangshuis zich op het standpunt gesteld dat, voordat het contact tussen de man en [de minderjarige] kan worden opgestart, tussen partijen een respectvolle dialoog dient te ontstaan. Daarbij is het noodzakelijk dat de man leert te reflecteren op zijn gedrag en de impact van zijn handelen op anderen, aldus het Omgangshuis.
4.7.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Sinds november 2009 ( [de minderjarige] was toen nog maar een half jaar oud) is er geen contact geweest tussen de man en [de minderjarige] . De opbouw van het contact kan niet anders dan met een zorgvuldige opbouw en begeleiding. Partijen zijn destijds naar het Omgangshuis Zaandam verwezen om onder meer aan hun onderlinge communicatie te werken, zodat begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] kon worden opgestart. Uit de eindrapportage en het advies van het Omgangshuis Zaandam is echter gebleken dat de problemen die zich in het verleden tussen partijen hebben voorgedaan thans nog een grote rol spelen en dat bij de man onder meer sprake is van een gebrek aan zelfreflectie, waardoor het Omgangshuis het traject heeft moeten afbreken. Het traject bij het omgangshuis Noord-Holland is een zeer moeizaam en langdurig traject geweest waarbij nauwelijks inhoudelijke voortgang is gemaakt. De man heeft blijkens de uitgebrachte rapportage een belangrijk aandeel gehad in het uitblijven van voortgang en het welslagen ervan. De communicatie tussen partijen is thans nog steeds niet verbeterd en de man heeft nog niet laten zien meer inzicht in zijn handelen en de invloed daarvan op anderen te hebben. Het hof is bij die stand van zaken van oordeel dat het op dit moment te vroeg is om partijen wederom naar het Omgangshuis te verwijzen. Daarbij komt dat het Omgangshuis Houten in mindere mate dan het Omgangshuis Zaandam, gespecialiseerd is in het begeleiden van partijen met communicatieproblemen, zodat ook om die reden het verwijzen van partijen naar het Omgangshuis Houten thans niet aan de orde is. Niet gebleken is dat er op dit moment andere mogelijkheden bestaan om omgang op een voor [de minderjarige] verantwoorde wijze voor te bereiden en op te bouwen. Het thans opleggen van een omgangsregeling moet dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] worden geacht. Het ligt op de weg van de man om te laten zien dat hij met de punten zoals omschreven in de eindrapportage van het Omgangshuis Zaandam aan de slag gaat, zodat eventueel in de toekomst toegewerkt kan worden naar een vorm van begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] . Het verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.8.
Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep om de man de omgang met [de minderjarige] voor onbepaalde tijd te ontzeggen, dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de ouder aan wie de omgang is ontzegd, zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook (in zoverre) worden afgewezen.
4.9.
Het hof overweegt ten overvloede dat de vrouw zich, ondanks bovengenoemd oordeel, dient te houden aan de op haar rustende informatieverplichting ten opzichte van de man. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij zich aan deze verplichting zal houden en de man minimaal driemaal per kwartaal zal informeren hoe het met [de minderjarige] gaat en de man daarbij een recente foto van [de minderjarige] toestuurt. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw deze toezegging gestand zal doen.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.