ECLI:NL:GHAMS:2016:1144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
200.139.837/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en minderjarige na scheiding met verwijzing naar Opvoedpoli

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een omgangsregeling is vastgesteld voor de minderjarige, geboren in 2005, die door de vrouw wordt verzorgd. De vrouw heeft op 7 januari 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 oktober 2013. Tijdens de procedure zijn verschillende stukken ingediend door beide partijen en zijn er meerdere zittingen geweest. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. Na een aantal zittingen en rapportages heeft het hof op 3 maart 2016 besloten om partijen te verwijzen naar de Opvoedpoli voor begeleiding en ondersteuning bij de omgang. Het hof heeft bepaald dat de man zich binnen twee weken na de uitspraak moet aanmelden bij de Opvoedpoli en dat de kosten van de begeleiding door beide partijen gedeeld moeten worden. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot een later moment, waarbij partijen het hof op de hoogte moeten houden van het verloop van het traject.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 maart 2016
Zaaknummer: 200.139.837/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/546950 FA RK 13/5622 (RT/MD)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. N. Türkkol te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 7 januari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 oktober 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/546950 FA RK 13/5622 (RT/MD).
1.3.
De vrouw heeft op 5 februari 2014 een nader stuk ingediend.
1.4.
De man heeft op 19 februari 2014 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De man heeft op 11 maart 2014 een nader stuk ingediend.
1.6.
De zaak is op 19 maart 2014 ter terechtzitting behandeld. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. De in het proces-verbaal neergelegde beslissing van het hof houdt – kort gezegd – in dat het hof, alvorens verder te beslissen, de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam (hierna: de Raad) verzoekt onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] .
1.7.
Het hof heeft op 1 juli 2014 een rapportage van 27 juni 2014 van de Raad ontvangen.
1.8.
De behandeling van de zaak is op 20 augustus 2014 ter terechtzitting voortgezet. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. De in het proces-verbaal neergelegde beslissing van het hof houdt – kort gezegd – in dat het hof, alvorens verder te beslissen, partijen verwijst naar het Omgangshuis Noord-Holland.
1.9.
Het hof heeft van de vrouw op 22 mei 2015, 4 december 2015 en 28 december 2015 schriftelijke berichten ontvangen.
1.10.
Het hof heeft van de man op 22 mei 2015, 24 september 2015 en 9 december 2015 schriftelijke berichten ontvangen.
1.11.
De behandeling van de zaak is op 3 maart 2016 ter terechtzitting voorgezet, alwaar zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Azimi, vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

Partijen zijn de ouders van [zoon] (hierna: [de minderjarige] ) geboren [in] 2005. De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw oefent het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is een omgangsregeling bepaald inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft volgens de opbouwregeling die is weergegeven in rechtsoverweging 5.2 van die beschikking, waarbij de eerste drie contacten onder begeleiding van het Omgangshuis in Amsterdam zullen plaatsvinden.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidend verzoek van de man af te wijzen en de man het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen en subsidiair een onderzoek door de Raad te gelasten, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
3.3.
De man verzoekt het door de vrouw verzochte af te wijzen – en naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] .
4.2.
Uit de na de zitting van 20 augustus 2014 nader ingekomen stukken is gebleken dat partijen zelf hebben getracht tot een regeling te komen door aan te vangen met door de grootvader van moederskant begeleide omgangscontacten. Nadat er circa tien contacten hebben plaatsgevonden is de omgang in mei 2015 weer gestopt. Een traject bij het Omgangshuis is niet gestart.
4.3.
Ter zitting in hoger beroep op 3 maart 2016 is gebleken dat de vrouw zich heeft aangemeld bij de Opvoedpoli. Volgens de vrouw komt de Opvoedpoli meer tegemoet aan hetgeen partijen en [de minderjarige] nodig hebben dan het Omgangshuis Noord-Holland en heeft het Omgangshuis Noord-Holland de moeder geadviseerd contact op te nemen met de Opvoedpoli. De vrouw en [de minderjarige] hebben inmiddels een intakegesprek gehad. Een intakegesprek met de man moet nog plaatsvinden.
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij instemt met een traject via de Opvoedpoli.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter een verwijzing van partijen naar de Opvoedpoli te staan. De Raad heeft benadrukt dat de insteek van een dergelijk traject moet zijn dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] wordt opgestart.
4.4.
Het hof zal partijen, gelet op het voorgaande, verwijzen naar de Opvoedpoli voor begeleiding en ondersteuning bij de omgang tussen de man en [de minderjarige] . Nu de vrouw zich reeds heeft aangemeld, zal het hof bepalen dat de man zich binnen twee weken na heden dient aan te melden. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat het contact tussen de man en [de minderjarige] zo snel mogelijk via de Opvoedpoli wordt hersteld en dat de omgang vervolgens wordt opgebouwd waarbij de opbouwregeling zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.2 van de bestreden beschikking wordt nagestreefd. Een verdere beslissing over de omgang wordt pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van het traject van partijen bij de Opvoedpoli. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de partij die het aangaat om een eerdere behandeling ter zitting verzoeken.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar de Opvoedpoli voor begeleiding en ondersteuning bij de omgang tussen de man en [de minderjarige] , met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door hen bij de Opvoedpoli te doorlopen traject en zich dienen te houden aan en te gedragen volgens de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van de Opvoedpoli;
beveelt dat de man zich binnen twee weken na heden aanmeldt bij de Opvoedpoli;
bepaalt dat de Opvoedpoli de vorm, frequentie en de duur van de omgangscontacten nader zal bepalen waarbij de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgelegde opbouwregeling wordt nagestreefd;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de kosten die door de Opvoedpoli in rekening worden gebracht voor zijn rekening zal nemen;
bepaalt dat de behandeling van de zaak
pro formazal worden aangehouden tot
zondag 11 september 2016, waarbij partijen het hof en de Raad uiterlijk t vóór deze datum schriftelijk dienen te berichten omtrent het verloop van het traject en de omgang;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, M.F.G.H. Beckers en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.