ECLI:NL:GHAMS:2016:1135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
23-003122-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake winkeldiefstallen en wederspannigheid met uitgebreide strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1973, was beschuldigd van meerdere winkeldiefstallen en wederspannigheid. De tenlastelegging omvatte diefstal van parfumverpakkingen uit verschillende winkels in Amsterdam tussen 25 november 2014 en 29 maart 2015, en verzet tegen ambtenaren van de politie tijdens zijn aanhouding, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij een van hen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 317 dagen geëist, waarvan 300 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft echter besloten om de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden op te leggen, met bijzondere voorwaarden, waaronder verplichtingen tot behandeling voor verslavingsproblematiek en reclasseringstoezicht. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,00 voor immateriële schade. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die momenteel in behandeling is voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003122-15
Datum uitspraak: 29 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/701578-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op verschillende data en/of tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 november 2014 tot en met 29 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomende de hierna te noemen goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en wel:
- op of omstreeks 25 november 2014 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 1] te Amsterdam, één of meerdere parfumverpakking(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 8 december 2014 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 1] te Amsterdam, één of meerdere parfumverpakking(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 2 december 2014 in/uit (winkelbedrijf) Ici Paris te Amsterdam, één of meerdere geurtje(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Ici Paris, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 12 januari 2015 in/uit (winkelbedrijf) Ici Paris te Amsterdam, één of meerdere doosje(s) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Ici Paris, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 28 januari 2015 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 2] te Amsterdam, één of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 8 februari 2015 in/uit (winkelbedrijf) DA Beaute te Amsterdam, één of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) DA Beaute, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 12 maart 2015 in/uit (winkelbedrijf) Ici Paris te Amsterdam, één of meerdere geurtje(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Ici Paris, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 29 maart 2015 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 1] te Amsterdam, één of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten aspirant van politie Eenheid Amsterdam en/of hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, door
- zich in tegengestelde richting te bewegen aan die waarin voornoemde [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2] hem, verdachte, wilde bewegen en/of
- ( vervolgens) zich los proberen te rukken en/of
- ( vervolgens) (met kracht) (heen en weer) te bewegen met zijn armen (ten einde zich los te rukken uit de greep van voornoemde [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2]) en/of
- ( vervolgens) zijn armen los te rukken (waardoor voornoemde [ambtenaar 1] ten val is gekomen)
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een (mogelijk) gebroken neus en/of een pijnlijke neus bij voornoemde [ambtenaar 2] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring en ten aanzien van de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op verschillende data en tijdstippen gelegen in de periode van 25 november 2014 tot en met 29 maart 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de hierna te noemen goederen toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden, en wel:
- op 25 november 2014 uit winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam, parfumverpakkingen toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1],
- op 8 december 2014 uit winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam, parfumverpakkingen toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1],
- op 2 december 2014 uit winkelbedrijf Ici Paris te Amsterdam geurtjes toebehorende aan winkelbedrijf Ici Paris,
- op 12 januari 2015 uit winkelbedrijf Ici Paris te Amsterdam, doosjes parfum toebehorende aan winkelbedrijf Ici Paris,
- op 28 januari 2015 uit winkelbedrijf [bedrijf 2] te Amsterdam, flessen parfum toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 2],
- op 8 februari 2015 uit winkelbedrijf DA Beauté te Amsterdam, flessen parfum toebehorende aan winkelbedrijf DA Beauté,
- op 12 maart 2015 uit winkelbedrijf Ici Paris te Amsterdam, geurtjes toebehorende aan winkelbedrijf Ici Paris,
- op 29 maart 2015 uit winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam, flessen parfum toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1].
2:
hij op 10 maart 2015 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [ambtenaar 1], aspirant van politie Eenheid Amsterdam, en [ambtenaar 2], hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door
- zich in tegengestelde richting te bewegen aan die waarin voornoemde [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] hem wilden bewegen en
- vervolgens zich los proberen te rukken en
- vervolgens heen en weer te bewegen met zijn armen ten einde zich los te rukken uit de greep van voornoemde [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] en
- vervolgens zijn armen los te rukken waardoor voornoemde [ambtenaar 1] ten val is gekomen
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, bij voornoemde [ambtenaar 2] ten gevolge hebben gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank overwogen dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 317 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten [bedrijf 1]. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht te volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De verdachte wordt op dit moment klinisch behandeld in de Piet Roordakliniek. Deze behandeling verloopt goed en zal naar verwachting nog zeker een jaar in beslag nemen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze behandeling doorkruisen. Voorts heeft de raadsman verzocht een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal geëist. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman verzocht deze te matigen tot een bedrag van ten hoogste € 500,00. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat de verdachte wegens gebrek aan draagkracht hoogstwaarschijnlijk niet in staat zal zijn de schade te vergoeden. Om die reden verzoekt hij afwijzing van de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende winkeldiefstallen van diverse parfums. De verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Door feiten als het onderhavige ontstaat naast schade ook overlast voor de gedupeerde bedrijven.
Voorts heeft de verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door twee opsporingsambtenaren, ten gevolge waarvan een van die opsporingsambtenaren een gebroken neus heeft opgelopen. Aldus heeft de verdachte politieambtenaren gehinderd in de uitoefening van hun taak en één van hen aangetast in de lichamelijke integriteit. Daarmee heeft hij blijk gegeven van minachting voor het wettig gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2016 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op het vorengaande, acht het hof in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. In het voordeel van de verdachte heeft het hof echter rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het de verdachte betreffend reclasseringsrapport van GGZ Inforsa JVz van 27 januari 2016, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker 1], welk rapport ter terechtzitting in hoger beroep is toegelicht door reclasseringswerker/adviseur [reclasseringswerker 2] blijkt dat de verdachte op 13 november 2015 is gestart met een klinische behandeling van zijn verslavingsproblematiek op een gesloten afdeling van de Piet Roordakliniek te Zutphen. Naar verwachting zal deze behandeling binnenkort worden voortgezet op een besloten afdeling, waarna de verdachte in een open instelling zal gaan verblijven. In totaal zal het gehele behandeltraject ongeveer anderhalf jaar duren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte kenbaar gemaakt gemotiveerd te zijn deze behandeling voort te zetten en tot een succesvol einde te brengen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze behandeling doorkruisen. Gelet hierop is het hof met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven niet langer passend is. Dat is voor het hof aanleiding om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Teneinde zoveel mogelijk te waarborgen dat de verdachte zijn behandeling zal voltooien en zich voorts zal houden aan de overige bijzondere voorwaarden die het hof met inachtneming van het advies in de genoemde reclasseringsrapportage zal stellen, zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd voor een langere duur dan twee jaren te verbinden.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de op te leggen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard. Het hof acht het van belang dat de verdachte zonder onderbreking zijn klinische behandeling zal ondergaan. Aan de in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid is in dit geval voldaan. Het hof overweegt dienaangaande dat de door het hof en de reclassering gesignaleerde positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte nog zeer broos zijn en om die reden ernstig rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de verdachte zal terugvallen in zijn verslaving en wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als de behandeling en het reclasseringstraject niet dadelijk zouden worden voortgezet.
Vordering van de benadeelde partij [ambtenaar 2]
De benadeelde partij [ambtenaar 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet aanleiding de vervangende hechtenis te beperken tot één dag.
Beslissing ten aanzien van het beslag
Van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen is het hof gebleken dat deze toebehoren aan winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam. Derhalve zal de teruggave van deze goederen aan winkelbedrijf [bedrijf 1] worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 63, 181 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

1.Opname in een zorginstelling

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht om op basis van de door het NIFP‑IFZ afgegeven indicatiestelling de reeds gestarte klinische behandeling in de Piet Roordakliniek te Zutphen of een soortgelijke kliniek voort te zetten, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, zulks voor de maximale duur van 18 maanden na het ingaan van de proeftijd of zoveel korter als door Inforsa reclassering Amsterdam nodig wordt geacht.

2.Behandelverplichting

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn verslavings- en psychiatrische problematiek bij het FAZ (Forensische Ambulante Zorg) team van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De verdachte wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de opname door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven.

3.Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang

De verdachte wordt verplicht om, indien beschikbaar, in een instelling voor begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zulks voor de maximale duur van 6 maanden of zoveel korter als door de reclassering noodzakelijk geacht.

4.Meldingsgebod

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich op aanwijzing van de reclassering na zijn klinische behandeling moet melden bij Inforsa reclassering op het adres Keizersgracht 572 te Amsterdam. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht. Daarnaast moet de verdachte zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.

5.Andere voorwaarde het gedrag betreffende: dagbesteding

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht zich actief in te zetten voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en zich hierbij te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en het dagbestedingstraject.

6.Andere voorwaarde het gedrag betreffende: urinecontroles

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte dient mee te werken aan urinecontroles.

7.Andere voorwaarde het gedrag betreffende: budgetbeheer

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan budgetbeheer indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf 1] te Amsterdam, [adres 2], van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK Parfum: Dolce & Gabbana Intenso (4951022)
1
STK Parfum: Dolce & Gabbana The One (4951025)
1
STK Parfum: Burberry (4951027).
Vordering van de benadeelde partij [ambtenaar 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [ambtenaar 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2016.