Parketnummer: 23-003122-15
Datum uitspraak: 29 maart 2016
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/701578-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op verschillende data en/of tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 november 2014 tot en met 29 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomende de hierna te noemen goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en wel:
- op of omstreeks 25 november 2014 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 1] te Amsterdam, één of meerdere parfumverpakking(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 8 december 2014 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 1] te Amsterdam, één of meerdere parfumverpakking(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 2 december 2014 in/uit (winkelbedrijf) Ici Paris te Amsterdam, één of meerdere geurtje(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Ici Paris, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 12 januari 2015 in/uit (winkelbedrijf) Ici Paris te Amsterdam, één of meerdere doosje(s) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Ici Paris, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 28 januari 2015 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 2] te Amsterdam, één of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 8 februari 2015 in/uit (winkelbedrijf) DA Beaute te Amsterdam, één of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) DA Beaute, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 12 maart 2015 in/uit (winkelbedrijf) Ici Paris te Amsterdam, één of meerdere geurtje(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Ici Paris, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- op of omstreeks 29 maart 2015 in/uit (winkelbedrijf) [bedrijf 1] te Amsterdam, één of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten aspirant van politie Eenheid Amsterdam en/of hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, door
- zich in tegengestelde richting te bewegen aan die waarin voornoemde [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2] hem, verdachte, wilde bewegen en/of
- ( vervolgens) zich los proberen te rukken en/of
- ( vervolgens) (met kracht) (heen en weer) te bewegen met zijn armen (ten einde zich los te rukken uit de greep van voornoemde [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2]) en/of
- ( vervolgens) zijn armen los te rukken (waardoor voornoemde [ambtenaar 1] ten val is gekomen)
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een (mogelijk) gebroken neus en/of een pijnlijke neus bij voornoemde [ambtenaar 2] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring en ten aanzien van de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op verschillende data en tijdstippen gelegen in de periode van 25 november 2014 tot en met 29 maart 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de hierna te noemen goederen toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden, en wel:
- op 25 november 2014 uit winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam, parfumverpakkingen toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1],
- op 8 december 2014 uit winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam, parfumverpakkingen toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1],
- op 2 december 2014 uit winkelbedrijf Ici Paris te Amsterdam geurtjes toebehorende aan winkelbedrijf Ici Paris,
- op 12 januari 2015 uit winkelbedrijf Ici Paris te Amsterdam, doosjes parfum toebehorende aan winkelbedrijf Ici Paris,
- op 28 januari 2015 uit winkelbedrijf [bedrijf 2] te Amsterdam, flessen parfum toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 2],
- op 8 februari 2015 uit winkelbedrijf DA Beauté te Amsterdam, flessen parfum toebehorende aan winkelbedrijf DA Beauté,
- op 12 maart 2015 uit winkelbedrijf Ici Paris te Amsterdam, geurtjes toebehorende aan winkelbedrijf Ici Paris,
- op 29 maart 2015 uit winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam, flessen parfum toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1].
2:
hij op 10 maart 2015 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [ambtenaar 1], aspirant van politie Eenheid Amsterdam, en [ambtenaar 2], hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door
- zich in tegengestelde richting te bewegen aan die waarin voornoemde [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] hem wilden bewegen en
- vervolgens zich los proberen te rukken en
- vervolgens heen en weer te bewegen met zijn armen ten einde zich los te rukken uit de greep van voornoemde [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] en
- vervolgens zijn armen los te rukken waardoor voornoemde [ambtenaar 1] ten val is gekomen
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, bij voornoemde [ambtenaar 2] ten gevolge hebben gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank overwogen dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 317 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten [bedrijf 1]. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht te volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De verdachte wordt op dit moment klinisch behandeld in de Piet Roordakliniek. Deze behandeling verloopt goed en zal naar verwachting nog zeker een jaar in beslag nemen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze behandeling doorkruisen. Voorts heeft de raadsman verzocht een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal geëist. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman verzocht deze te matigen tot een bedrag van ten hoogste € 500,00. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat de verdachte wegens gebrek aan draagkracht hoogstwaarschijnlijk niet in staat zal zijn de schade te vergoeden. Om die reden verzoekt hij afwijzing van de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende winkeldiefstallen van diverse parfums. De verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Door feiten als het onderhavige ontstaat naast schade ook overlast voor de gedupeerde bedrijven.
Voorts heeft de verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door twee opsporingsambtenaren, ten gevolge waarvan een van die opsporingsambtenaren een gebroken neus heeft opgelopen. Aldus heeft de verdachte politieambtenaren gehinderd in de uitoefening van hun taak en één van hen aangetast in de lichamelijke integriteit. Daarmee heeft hij blijk gegeven van minachting voor het wettig gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2016 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op het vorengaande, acht het hof in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. In het voordeel van de verdachte heeft het hof echter rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het de verdachte betreffend reclasseringsrapport van GGZ Inforsa JVz van 27 januari 2016, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker 1], welk rapport ter terechtzitting in hoger beroep is toegelicht door reclasseringswerker/adviseur [reclasseringswerker 2] blijkt dat de verdachte op 13 november 2015 is gestart met een klinische behandeling van zijn verslavingsproblematiek op een gesloten afdeling van de Piet Roordakliniek te Zutphen. Naar verwachting zal deze behandeling binnenkort worden voortgezet op een besloten afdeling, waarna de verdachte in een open instelling zal gaan verblijven. In totaal zal het gehele behandeltraject ongeveer anderhalf jaar duren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte kenbaar gemaakt gemotiveerd te zijn deze behandeling voort te zetten en tot een succesvol einde te brengen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze behandeling doorkruisen. Gelet hierop is het hof met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven niet langer passend is. Dat is voor het hof aanleiding om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Teneinde zoveel mogelijk te waarborgen dat de verdachte zijn behandeling zal voltooien en zich voorts zal houden aan de overige bijzondere voorwaarden die het hof met inachtneming van het advies in de genoemde reclasseringsrapportage zal stellen, zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd voor een langere duur dan twee jaren te verbinden.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de op te leggen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard. Het hof acht het van belang dat de verdachte zonder onderbreking zijn klinische behandeling zal ondergaan. Aan de in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid is in dit geval voldaan. Het hof overweegt dienaangaande dat de door het hof en de reclassering gesignaleerde positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte nog zeer broos zijn en om die reden ernstig rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de verdachte zal terugvallen in zijn verslaving en wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als de behandeling en het reclasseringstraject niet dadelijk zouden worden voortgezet.
Vordering van de benadeelde partij [ambtenaar 2]
De benadeelde partij [ambtenaar 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet aanleiding de vervangende hechtenis te beperken tot één dag.
Beslissing ten aanzien van het beslag
Van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen is het hof gebleken dat deze toebehoren aan winkelbedrijf [bedrijf 1] te Amsterdam. Derhalve zal de teruggave van deze goederen aan winkelbedrijf [bedrijf 1] worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 63, 181 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.