In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor het medeplegen van een poging tot inbraak in een snackbar en sportcafé in Hoorn op 1 juni 2015. De tenlastelegging was gewijzigd in hoger beroep, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen proberen in te breken in het pand met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, met dien verstande dat hij samen met een ander had geprobeerd de deur van het pand open te breken met een breekijzer.
De verdachte had het bewezenverklaarde bekend en het hof heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Er waren geen omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, en de advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. De raadsman vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een baan en een eigen woning had. Het hof oordeelde dat de poging tot inbraak een ernstig feit was dat niet alleen schade voor de gedupeerden veroorzaakte, maar ook gevoelens van onrust in de samenleving. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte, oordeelde het hof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest.